Wetsvoorstel 1 april aanmelding, toelatingsrecht en recht op studiekeuzeadvies in het mbo.

Reactie

Naam VO-raad (HCM Van Oostrom)
Plaats Utrecht
Datum 12 september 2015

Vraag1

Bent u van mening dat de maatregelen uit dit wetsvoorstel bijdragen aan het bereiken van de doelstelling die wordt beschreven in paragraaf 1 van de toelichting, te weten het goed laten verlopen van de overstap van jongeren naar het mbo en het daarbij versterken van de positie van de jongere?
Ja, de VO-raad is van mening dat de maatregelen uit dit wetsvoorstel bijdragen aan een succesvolle overstap van jongeren van het vo naar het mbo. Potentiële studenten aan het mbo zijn vroegtijdig in beeld en krijgen in een eerder stadium zekerheid over hun toelating tot de opleiding van hun keuze. Dat neemt veel onzekerheid weg bij jongeren en hun ouders en dat voorkomt ook het ‘shoppen’ bij diverse mbo-instellingen (om maar zeker te zijn van een plek). Bovendien kan er tijdig geïntervenieerd worden als leerlingen bij de overstap tussen wal en schip dreigen te vallen. Aanmeld- en toelatingsprocedures van de mbo-instellingen worden transparanter.
De set aan maatregelen versterkt bovendien de verbindingen tussen de vo-scholen en mbo-instellingen in de regio. De maatregelen vergen een goede uitwisseling van gegevens (én opvolging van de uitkomsten hiervan) in de regio tussen het voortgezet onderwijs, het mbo en de gemeenten en veronderstelt bovendien dat partijen over en weer de jongeren zo goed mogelijk voorbereiden en begeleiden bij hun vervolgstap. Dit draagt in onze optiek bij aan een soepele overgang tussen het vo en het mbo en de versterking van de samenwerking in de keten.
De VO-raad stelt wel vraagtekens bij de noodzaak om het recht op een studiekeuzeadvies en een studievoortgangsgesprek wettelijk vast te leggen. Veel mbo-instellingen bieden studenten dergelijke voorzieningen aan en het is de vraag of wettelijke vastlegging hiervan wel een bijdrage levert aan een (betekenisvolle) uitvoering hiervan. Dergelijke maatregelen leiden in onze optiek tot onnodige juridisering en zijn moeilijk te ‘handhaven. Het is de vraag wie daar baat bij heeft. Daarnaast is de huidige onderwijsovereenkomst een geëigend middel om ‘over en weer’ de afspraken tussen de instelling en de student vast te leggen.
Ook het wettelijk vastleggen dat jongeren niet verplicht zijn tot deelname aan intake-activiteiten wekt bevreemding. We vragen ons af of een dergelijk recht van de jongere bijdraagt aan een goede voorbereiding op de vervolgopleiding en daarmee aan een soepele overgang tussen vo en mbo.
In onze optiek dient alleen datgene wettelijk vastgesteld te worden wat echt landelijk gewaarborgd dient te zijn.

Vraag2

Voorliggend wetsvoorstel introduceert een aanmelddatum voor het mbo van 1 april. Dit houdt in dat alle jongeren die zich willen aanmelden voor een mbo-opleiding, dit uiterlijk op 1 april voorafgaand aan het betreffende studiejaar doen. Wat vindt u van het voorstel om een vroegtijdige aanmelddatum in te voeren en wat vindt u in dat verband van de datum van 1 april?
De VO-raad heeft samen met de MBO Raad in de gezamenlijke bestuurlijke werkagenda (2014) het voorstel gedaan om een landelijk aanmeldmoment voor het mbo te introduceren. We zijn er voorstander van dat het landelijk aanmeldmoment in de wet geregeld wordt en tevens wordt vastgelegd welke informatie voor aanmelding gewisseld mag worden tussen vo en mbo.
Aanvankelijk gingen de gedachten daarbij uit naar een landelijk aanmeldmoment per 1 mei voorafgaand aan het nieuwe studiejaar (gelijk aan het landelijk aanmeldmoment in het hoger onderwijs), maar bij nader inzien is 1 april voor de overgang vo-mbo een beter moment: vo-scholen hebben de leerlingen dan nog veelvuldig in huis. Na 1 mei is het veelal meivakantie en breekt de examentijd aan: de leerlingen zijn dan nog weinig op school waardoor het lastig wordt jongeren aan te sporen om zich alsnog aan te melden en hen daarbij te begeleiden. Ook om andere reden is 1 april ook een beter moment in het schooljaar: aanmelding voor de vervolgopleiding markeert het sluitstuk van het proces van loopbaanoriëntatie in het vo en maakt dat de jongeren de laatste maanden van het schooljaar de prioriteit bij de voorbereiding van de examens kunnen leggen.

Vraag3

Om de kans te verkleinen dat een jongere bij de overstap tussen vo en mbo uit het zicht verdwijnt en niet begeleid kan worden naar een (tijdige) aanmelding, verplicht dit wetsvoorstel de uitwisseling van een beperkt aantal gegevens betreffende de aanmelding van jongeren tussen scholen, instellingen en gemeenten. Deze plicht en de doelgroep van jongeren die het betreft, wordt uitgewerkt in paragraaf 2.1.2 van de toelichting.
Wat vindt u van deze verplichting om de jongeren in beeld te houden bij de overstap? Ziet deze verplichting toe op de juiste doelgroep?
Het overstapmoment van vmbo-leerlingen komt op een vroeg moment in hun schoolloopbaan. Veel van deze jongeren zijn leerplichtig en in ieder geval kwalificatieplichtig. Bovendien is gebleken dat de overgangen in het onderwijs de meest kwetsbare momenten zijn voor schooluitval. Deze situatie ‘billijkt’ een goede monitoring van deze jongeren in de overgangsfase. Ook in de huidige praktijk zien de vo-instellingen overigens toe of hun leerlingen goed terecht komen in het vervolgonderwijs. Door middel van een structurele uitwisseling van gegevens in de regio wordt gewaarborgd dat aanmelding en plaatsing van alle leerlingen goed gemonitord wordt.
De VO-raad wil dat met dit wetsvoorstel de doorstroom voor álle vo-jongeren die de overstap naar het mbo maken goed wordt geregeld en geborgd. Aanvankelijk lag de focus in het wetsvoorstel in onze optiek teveel op de ‘kwetsbare’ jongeren en het voorkomen van voortijdige schooluitval. Dat is in de huidige versie van het wetsvoorstel ondervangen.
De VO-raad is er geen voorstander van om ook (tussentijds overstappende) havo-leerlingen verplicht onder het wetsvoorstel onder te brengen. Het verplichten hiervan leidt ertoe dat veel havo-scholen zich moeten aansluiten bij een aanmeld- en registratievoorziening, zonder dat een substantiële hoeveelheid leerlingen hiervan gebruik maakt. Dat is ongewenst. Het tijdpad van overstappende havisten loopt veelal niet synchroon met een 1-april aanmelding. Juist in de laatste maanden van een schooljaar blijkt of een jongere uiteindelijk toch meer op zijn plaats is in het mbo.
Bij de ontwikkeling van een centraal uitwisselingsysteem van gegevens moet rekening gehouden worden met het feit dat een flink aantal regio’s reeds over goed werkende systemen beschikken. Regio’s waar bestaande initiatieven goed lopen, moeten niet ‘gefrustreerd’ worden door de introductie van een nieuw – geheel ander – systeem. De voorziening moet dusdanig ingericht worden dat ook bestaande regionale systemen aan een landelijk systeem gekoppeld kunnen worden.

Vraag4

Wat vindt u van de invoering van een recht op een studiekeuzeadvies voor studenten die zich uiterlijk op 1 april aanmelden voor een mbo-opleiding?
De waarde en het belang van een studiekeuzeadvies op zichzelf staat buiten kijf, maar de VO-raad betwijfelt de toegevoegde waarde van verankering van het recht op dit advies in de wet. Een wettelijk recht leidt tot juridisering en administratieve last en het is de vraag of je een (goed) ‘advies’ kunt afdwingen. Voor veel mbo-instellingen is dit onlosmakelijk verbonden met hun publieke opdracht. Daarbij is het voor beide partijen (student én instelling) van belang dat er een goede ‘match’ tot stand komt. Verder is ook de begrenzing tot de doelgroep die zich op tijd heeft aangemeld arbitrair. Juist jongeren die moeite hebben met het maken van hun keus en zich daardoor niet tijdig aanmelden hebben baat bij goede voorlichting en een persoonlijk advies.

Vraag5

Hoe beoordeelt u de invoering van een toelatingsrecht voor iedere student die zich aanmeldt voor een mbo-opleiding op niveau 2, 3 of 4 en die aan de vooropleidingseisen voldoet?
Wij zijn er voorstander van dat leerlingen toelatingsrecht hebben tot de opleiding waartoe zij wettelijk gezien toelaatbaar zijn en - als dat onverhoopt niet mogelijk is – toelatingsrecht tot de instelling hebben. Dat geeft jongeren en hun ouders in een vroegtijdig stadium duidelijkheid over de vervolgopleiding en daarmee worden knelpunten die zich de afgelopen jaren in een aantal regio’s hebben voorgedaan bij plaatsing in het mbo voorkomen. Ook voorkomt het ‘shopgedrag’ in de vorm van aanmeldingen bij veel verschillende mbo-instellingen.
We vinden echter ook dat leerlingen die zich om legitieme redenen niet tijdig aanmelden, niet per definitie moeten worden uitgesloten van een toelatingsrecht. Juist kwetsbare leerlingen kunnen daardoor buiten de boot vallen.

Vraag6

Wat vindt u ervan dat dit toelatingsrecht zodanig is afgebakend dat mbo-instellingen de mogelijkheid hebben om studenten te weigeren die:
-In de afgelopen drie jaar al aan drie verschillende opleidingen ingeschreven zijn geweest of
-In de afgelopen zes jaar gedurende drie aaneengesloten jaren ingeschreven zijn geweest zonder diploma te halen?
Begrenzing van dat recht voor jongeren die al meerdere kansen hebben gehad (en niet of onvoldoende benut) vinden wij legitiem.

Vraag7

Wilt u nog op andere onderdelen van dit wetsvoorstel reageren?
De VO-raad is – met de wetgever - van mening dat selectie aan de poort voor deze doelgroep (leerplichtige danwel kwalificatieplichtige leerlingen) voorkomen moet worden. Het wetsvoorstel plaatst mbo-instellingen daarbij wel in een zekere spagaat: enerzijds ‘open toelating’ en anderzijds sterke overheidssturing op (macro)doelmatigheid van beroepsopleidingen. De VO-raad waarschuwt voor het ‘doorslaan’ in doelmatigheid waardoor kwalificatieplichtige jongeren geen of zeer beperkt toegang hebben tot mbo-opleidingen in bepaalde sectoren of op bepaalde niveaus.

Het wetsvoorstel bevat enkele passages waarbij de toegankelijkheid van mbo-opleidingen in het geding is. Het gaat dan met name om het – vroegtijdig - vaststellen van de maximumcapaciteit van opleidingen en het vaststellen van aanvullende opleidingseisen.
Het vroegtijdig moeten bepalen van de opleidingscapaciteit leidt in onze optiek tot voorzichtige prognoses omdat instellingen daarover in dat stadium nog geen duidelijkheid kunnen geven.
Het is belangrijk dat leerlingen op met name de niveaus 1 en 2 nog voldoende keuzemogelijkheden krijgen om een opleiding te volgen. Te sterke overheidssturing op arbeidsmarktrelevantie dreigt de keuzemogelijkheden op deze niveaus sterk in te perken.
Wat betreft het vaststellen van aanvullende eisen voor beroepsopleidingen is de VO-raad van mening dat terughoudendheid worden betracht. Deze moeten beperkt blijven tot specifieke vaardigheden/talenten zonder welke studenten niet succesvol kunnen zijn in de uitoefening van het beroep (danser, artiest, sport- en bewegen e.d.). Het gaat in onze optiek dan uitdrukkelijk niet om aanvullende opleidingseisen t.a.v. kennis en vaardigheden die een student zich ook tijdens de opleiding nog eigen kan maken.
We hechten voorts sterk aan transparantie en heldere communicatie over de selectieprocedure en de wijze waarop de instelling bij overaanmelding te werk gaat.