Wet uitwerking burgerschapsopdracht WEB

Reactie

Naam Anoniem
Plaats Maassluis
Datum 24 maart 2025

Vraag1

Wilt u reageren op het wetsvoorstel uitwerking burgerschapsopdracht WEB? Dan kunt u hier uw reactie geven. U kunt dat doen door een bericht achter te laten of door een bericht te uploaden.
Ik ben van mening dat het wetsvoorstel, dat burgerschapsonderwijs explicieter wil verankeren in het mbo- en vavo-curriculum, onvoldoende rekening houdt met de specifieke situatie van BBL-studenten. Deze studenten, die werk en leren combineren, ontwikkelen door hun dagelijkse praktijk – in interactie met collega’s, leidinggevenden en klanten – al de kernwaarden van de democratische rechtsstaat, zoals vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Daarbij beschikken met name BBL-studenten van 30 jaar en ouder doorgaans over een ruime levenservaring en de bijbehorende competenties, hetgeen in grote mate de beoogde leerdoelen van het vernieuwde burgerschapsonderwijs al weerspiegelt.
Het opleggen van een aanvullend, theoretisch burgerschapsvak kan voor deze groep leiden tot een onnodige extra onderwijslast en administratieve complexiteit. Ik pleit er dan ook voor om in de wetgeving ruimte te bieden voor differentiatie. Dit zou bijvoorbeeld kunnen inhouden dat BBL-studenten worden vrijgesteld van het verplichte vak, of dat zij de mogelijkheid krijgen hun burgerschapscompetenties op een praktijkgerichte wijze aan te tonen. Op deze manier sluit de regelgeving beter aan op de realiteit van de werk-leercombinatie en op de reeds aanwezige ervaring van oudere studenten.

Vraag2

Wat vindt u van de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel met betrekking tot de burgerschapsopdracht op mbo- en vavo-instellingen? Zijn er specifieke voorbeelden of ervaringen die u kunt delen?
Ik constateer dat het wetsvoorstel streeft naar een uniforme invulling van burgerschapsonderwijs voor alle mbo- en vavo-instellingen. Echter, evaluaties van de Burgerschapsagenda mbo laten zien dat de uitvoering in de praktijk al sterk uiteenloopt. BBL-studenten vormen hierin een bijzondere groep, aangezien zij via hun werkplek al waardevolle burgerschapscompetenties ontwikkelen en wederom, in het bijzonder studenten vanaf 30 jaar doorgaans beschikken over een rijkdom aan levenservaring die de beoogde competenties weerspiegelt.

Het verplichten van een aanvullend burgerschapsvak binnen het reguliere curriculum voor BBL-studenten verhoogt de uitvoeringslast en kan leiden tot onnodige administratieve complexiteit. Ik ben ervan overtuigd dat het voor een effectieve uitvoering van het wetsvoorstel essentieel is om ruimte te bieden voor alternatieve, praktijkgerichte vormen van burgerschapsonderwijs. Denk hierbij aan werkgerelateerde opdrachten of reflectieverslagen waarin studenten, mede dankzij hun levenservaring, hun verworven competenties kunnen aantonen. Dit zorgt voor een efficiënter model dat aansluit bij de dagelijkse realiteit van BBL-studenten.

Vraag3

Hoe denkt u dat deze doelstellingen de kwaliteit van het (burgerschaps)onderwijs kunnen verbeteren?
Hoewel het wetsvoorstel tot doel heeft de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs te verhogen, vrees ik dat een uniforme verplichting voor alle mbo-studenten niet automatisch tot een kwalitatieve verbetering leidt. BBL-studenten ontwikkelen immers al via hun werkplek de vaardigheden en inzichten die het vak tracht te realiseren. Bovendien beschikken deze studenten la vaak over de nodige levenservaring en de daarbij horende competenties, waardoor de extra theoretische verplichting weinig meerwaarde biedt.

Het opleggen van een extra vak kan voor deze groep een administratieve last betekenen, waardoor zij mogelijk een oppervlakkige invulling van burgerschapsonderwijs ervaren. Ik pleit daarom voor een flexibele benadering waarin de praktijkervaring van BBL-studenten – en in het bijzonder die van oudere studenten – expliciet wordt erkend en benut. Door burgerschapsonderwijs voor deze groep te integreren in hun werkplekbeleving en te koppelen aan relevante reflectieopdrachten, kan de gewenste kwaliteitsverbetering worden gerealiseerd zonder onnodige belasting.

Vraag4

Denkt u dat het wetsvoorstel voldoende flexibiliteit biedt voor mbo- en vavo-instellingen om hun eigen identiteit en visie te behouden? Kunt u dit toelichten?
Ik merk op dat het wetsvoorstel in theorie instellingen de ruimte geeft om burgerschapsonderwijs invulling te geven volgens hun eigen visie. In de praktijk blijkt deze flexibiliteit echter beperkt wanneer een uniform curriculum ook op BBL-trajecten wordt toegepast. De onderwijscontext voor BBL-studenten is anders, omdat zij grotendeels leren via werkervaring en vaak al beschikken over al een stevige basis van levenservaring en competenties.

Ik ben ervan overtuigd dat de regelgeving moet worden aangepast zodat instellingen een duidelijk onderscheid kunnen maken tussen BBL- en BOL-trajecten. Voor BBL-studenten betekent dit dat zij hun burgerschap op een praktijkgerichte wijze kunnen invullen – bijvoorbeeld door erkenning van relevante werkervaring of door alternatieve toetsingsvormen – waarbij de reeds aanwezige competenties van oudere studenten worden meegenomen. Deze maatwerkbenadering stelt instellingen in staat hun eigen identiteit en pedagogische visie te behouden, zonder concessies te doen aan de wettelijke doelstellingen.

Vraag5

Welke mogelijke effecten verwacht u dat het wetsvoorstel heeft op de leeromgeving en de cultuur binnen mbo- en vavo-instellingen? Zijn er positieve of negatieve gevolgen die u voorziet?
Ik verwacht dat het wetsvoorstel, hoewel gericht op het versterken van burgerschapsonderwijs, negatieve effecten kan hebben op de leeromgeving als het uniform wordt toegepast op alle mbo-studenten. Voor BBL-studenten die al beschikken over de nodige competenties, kan het opleggen van een verplicht theoretisch vak leiden tot een extra administratieve en onderwijslast. Dit kan demotiverend werken en afbreuk doen aan hun intrinsieke leerbeleving en in het ergste geval leiden tot onnodig extra uitval.

Daarnaast bestaat het risico dat instellingen zich te veel gaan richten op het afvinken van wettelijke eisen, in plaats van op de daadwerkelijke ontwikkeling van burgerschapscompetenties via praktijkgerichte activiteiten. Ik stel daarom voor dat het wetsvoorstel ruimte biedt voor een flexibele invulling. Hierbij kunnen BBL-studenten, met name degenen die al beschikken over de benodigde levenservaring, vrijgesteld worden van het verplichte theoretische vak of de mogelijkheid krijgen hun competenties via praktijkgerichte opdrachten te bewijzen. Dit zal bijdragen aan een positieve leeromgeving en een cultuur waarin de intrinsieke ervaring en kennis van de student centraal staan.