wijziging van het Besluit zorgverzekering in verband met de collectiviteitskorting
Reactie
Naam
|
Zilveren Kruis (J.W. Evers)
|
Plaats
|
Leiden
|
Datum
|
19 december 2018
|
Vraag1
De beleidstheorie heeft als uitgangspunt dat via (zorg)inhoudelijke afspraken besparingen voor een bepaalde groep worden gerealiseerd; zodat de korting voor deze groep wordt opgebracht door deze besparingen. In de praktijk zien we dat de korting niet opgebracht wordt door besparingen, maar via een opslag op de premie betaald wordt door alle verzekerden. Wat vindt u daarvan en waarom vindt u dat?
Binnen de basisverzekering is er weinig ruimte om voor collectiviteiten afwijkende arrangementen te ontwikkelen, die leiden tot directe en meetbare besparingen op de ZVW-kosten. Ook is er weinig maatschappelijk draagvlak voor initiatieven die zouden kunnen leiden tot een ongewenste vorm van tweedeling. Dat sluit goed aan op het solidaire karakter van het zorgstelsel, maar beperkt tegelijkertijd de mogelijkheden om via collectiviteiten meetbare besparingen te realiseren op de ZVW-zorgkosten.
De samenwerking met collectiviteiten richt zich daarom op een breder scala aan maatschappelijke baten. Voorbeelden zijn meer vitaliteit & zelfredzaamheid, minder ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en meer aandacht voor duurzame inzetbaarheid. Deze maatschappelijke baten vallen deels buiten de Zorgverzekeringswet, maar dragen toch bij aan de betaalbaarheid van zorg. Niet alleen direct via lagere ZVW-kosten (bijvoorbeeld het voorkomen van betalingsproblemen), maar vaak ook indirect door deelnemers aan collectiviteiten te helpen om vitaal en productief te blijven, ook op hogere leeftijd. Onder meer via premies en belastingen dragen deze mensen (en hun werkgevers) vervolgens langer of meer bij aan betaalbare zorg.
De collectiviteitskorting vormt het vehikel om deze maatschappelijke baten (deels) terug te geven aan de verzekerden, die via deelname aan de collectiviteit bijdragen aan deze baten. Daarbij helpt het dat de achterban van veel collectiviteiten relatief homogeen is, waardoor bijvoorbeeld de analyse van zorgconsumptieprofielen een geschikte basis vormt voor maatwerkafspraken. En dat de collectiviteiten een effectief kanaal vormen om deelnemers te motiveren en te activeren, waarbij ook de werk-, woon- of sociale omgeving kan worden beïnvloed.
Een zeer strikte interpretatie van de beleidstheorie leidt tot een te beperkte blik op de meerwaarde van collectiviteiten. Als de focus uitsluitend gericht is op directe besparingen op ZVW-zorgkosten, dan ontstaat het risico dat waardevolle maatwerkinitiatieven voor de samenleving komen te vervallen.
Een maatschappelijke kosten baten analyse kan helpen om tot een meer integrale beleidsafweging te komen.
Vraag2
Denkt u dat deze maatregel bijdraagt aan de vermindering van de mogelijkheden tot risicoselectie via de collectiviteiten?
Nee.
Deze vraag suggereert dat er sprake is van risicoselectie op de zorgverzekeringsmarkt via collectiviteiten. Dit beeld komt niet overeen met de onderzoeksresultaten van de NZa. In het onderzoek naar risicoselectie op de zorgverzekeringsmarkt (2016) heeft de NZa geen doelbewuste risicoselectie door zorgverzekeraars kunnen vaststellen. Ook niet via collectiviteiten.
Binnen collectiviteiten is het in theorie weliswaar mogelijk om toetredingseisen te stellen, maar in de praktijk is hier geen sprake van.
Ter toelichting: De commissie Don (2012) stelde vast dat een beperkt aantal collectiviteiten via intermediair of volmachten uitsluitend toegankelijk was voor groepen verzekerden met een gunstig risicoprofiel (bijvoorbeeld hoogopgeleiden). In tegenstelling tot zorgverzekeraars zijn collectiviteiten namelijk niet wettelijk verplicht om iedereen te accepteren. In reactie op de bevindingen van de commissie Don is er geen sprake meer van dit soort collectiviteiten met dergelijke toelatingseisen op de zorgverzekeringsmarkt.
Bovendien bestaan er op de zorgverzekeringsmarkt collectiviteiten voor een breed scala aan doelgroepen, zoals werknemers, patiënten, ouderen, sporters, mensen met een laag inkomen, leden van een vakbond, etc. Dit versterkt het beeld dat collectiviteiten niet worden ingezet voor risicoselectie.
Tot slot: De meest effectieve route voor het verminderen van eventuele prikkels voor het toepassen van risicoselectie door enige partij in de toekomst is het verbeteren van de risicoverevening, niet het verlagen of afschaffen van de collectiviteitskorting.
Vraag3
Denkt u dat deze maatregel bijdraagt aan de vermindering het aantal aangeboden collectiviteiten?
Nee, een verlaging van het maximale kortingspercentage draagt niet bij aan de vermindering van het aantal collectiviteiten. Alternatieven, zoals een limitatieve lijst voor toegestane collectiviteiten of het verplicht stellen van een directe koppeling tussen het verlenen van collectiviteitskorting op de basisverzekering en het maken van zorginhoudelijke afspraken zouden wel leiden tot een vermindering.
Als het doel van deze maatregel is om het aantal collectiviteiten te verminderen om op die manier de overzichtelijkheid van de zorgverzekeringsmarkt voor verzekerden te vergroten, dan is er een meer effectieve route mogelijk. Namelijk een maatregel die specifiek gericht is op openbaar toegankelijke collectiviteiten (de zogenoemde gelegenheidscollectiviteiten) zonder zorginhoudelijke meerwaarde. Voor verzekerden gaat het bij de keuze voor een polis dan om een beperkt aantal extra keuzemogelijkheden in aanvulling op het reguliere aanbod. Bijvoorbeeld via de werkgever waar hij of zij werkt, de gemeente waar hij of zij woont of de patiëntenvereniging of bond, waarvan hij of zij lid is.
Vraag4
Wat is uw algemene reactie op de in de AMvB voorgestelde maatregel?
Achmea ziet een tweetal belangrijke bezwaren bij dit concept besluit.
Ten eerste het generieke karakter van de maatregel. De minister kiest met de halvering van de maximale korting voor een generieke maatregel, die zowel collectiviteiten met zorginhoudelijke afspraken als collectiviteiten zonder zorginhoudelijke maatregelen raakt. Naar onze mening is dit niet de meest effectieve route richting het doel om het zorginhoudelijke karakter van collectiviteiten te versterken.
Er zijn alternatieve routes mogelijk die zowel qua effectiviteit als qua proportionaliteit beter scoren. Bijvoorbeeld een limitatieve lijst van toegestane collectiviteiten of een verplichte koppeling tussen korting op de basisverzekering en zorginhoudelijke maatwerkafspraken. In de bijlage is een nadere toelichting op beide routes opgenomen.
Ten tweede de timing van de aangekondigde evaluatie. Daar waar het gebruikelijk is om nieuwe wetgeving na 3 jaar te evalueren, kiest de minister in dit geval ervoor om een maatregel die op 1 januari 2020 in werking treedt al in hetzelfde jaar te evalueren. Deze termijn maakt het zeer onwaarschijnlijk dat de maatregel überhaubt de kans krijgt om enig effect te realiseren. De minister lijkt met de ultrakorte evaluatietermijn nadrukkelijk voor te sorteren op volledige afschaffing van de collectiviteitskorting. Daarmee zouden veel lopende, gezamenlijke initiatieven gericht op preventie en gezondheidswinst komen te vervallen. Een meer realistische evaluatietermijn verkleint het risico dat ‘het kind met het badwater wordt weggegooid’.
Bijlage