wijziging van het Besluit zorgverzekering in verband met de collectiviteitskorting

Reactie

Naam BS&F (Drs. M.P.A. Werksma)
Plaats Zwolle
Datum 17 december 2018

Vraag1

De beleidstheorie heeft als uitgangspunt dat via (zorg)inhoudelijke afspraken besparingen voor een bepaalde groep worden gerealiseerd; zodat de korting voor deze groep wordt opgebracht door deze besparingen. In de praktijk zien we dat de korting niet opgebracht wordt door besparingen, maar via een opslag op de premie betaald wordt door alle verzekerden. Wat vindt u daarvan en waarom vindt u dat?
Wij delen dat in de praktijk de korting voor het overgrote deel niet opgebracht wordt door besparingen, maar via een opslag op de premie betaald wordt door alle verzekerden.

Vraag2

Denkt u dat deze maatregel bijdraagt aan de vermindering van de mogelijkheden tot risicoselectie via de collectiviteiten?
Ja

Vraag3

Denkt u dat deze maatregel bijdraagt aan de vermindering het aantal aangeboden collectiviteiten?
Ja

Vraag4

Wat is uw algemene reactie op de in de AMvB voorgestelde maatregel?
BS&F is het met de minister eens dat deelnemers aan een collectiviteit gemeenschappelijke kenmerken dienen te hebben en dat de hoogte van een collectiviteitskorting bepaald zou moeten worden door de mate waarin:
1. extra doelmatige inkoopcontracten gesloten worden;
2. administratieve, incasso en beheerslasten voordelen gerealiseerd
worden;
3. de collectiviteitshouder werkzaamheden voor haar rekening
neemt.

Omdat de huidige praktijk leert dat deze voordelen zelden of nooit een korting van meer dan 5% rechtvaardigen, begrijpt BS&F de verlaging van het maximale kortingspercentage naar 5%. Veel van de huidige collectiviteitskortingen zijn voornamelijk commercieel, dit is wat BS&F betreft niet wenselijk en niet solidair.