Geschilbeslechting sociaal domein

Reactie

Naam Gemeente Amsterdam (Mr. J.C. Smit)
Plaats Amsterdam
Datum 31 oktober 2017

Vraag1

Bent u het eens met dit voorstel? Zouden ook geschillen over andere voorzieningen in het sociaal domein dan voorzieningen op basis van de Wmo 2015, de Participatiewet en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening zo een procedure moeten krijgen?
Het voorstel bevat elementen waar wij ons in kunnen vinden, maar er zijn ook aspecten ervan waar wij vraagtekens bij plaatsen ten aanzien van de reikwijdte, haalbaarheid en wenselijkheid. Dit zullen wij nader toelichten in onze antwoorden op de overige gestelde vragen.

Vraag2

Bent u het eens met het uitgangspunt dat in het voortraject de verschillende bezwaar- en klachtprocedures bij de gemeente en de private (zorg)aanbieder moeten worden vervangen door één voorprocedure bij de gemeente, waarin zowel het handelen van de gemeente als dat van de private (zorg)aanbieders aan de orde kan worden gesteld?

Op zichzelf staan wij positief tegenover het voorstel om verschillende procedures te stroomlijnen en zodoende in één enkele procedure onder te brengen. Er is echter op basis van onze praktijkervaring wel een duidelijk onderscheid tussen bijvoorbeeld een klachtenprocedure en een bezwaar- of beroepsprocedure. De klachtenprocedure is laagdrempelig en zo min mogelijk juridisch ingericht en heeft voornamelijk als inzet om een minnelijke regeling te bereiken of een praktisch probleem op te lossen, zonder dat allerlei procedurele regels daaraan mogelijk in de weg staan. Ook in de bezwaar- en beroepszaken worden door de gemeente Amsterdam regelmatig mediation- en soortgelijke methoden ingezet om tot beslechting van een geschil te komen. De burger die het betreft kan daar echter ook vanaf zien en toch de formele weg van bezwaar en eventueel beroep volgen. Uitbreiding van procedures tot het handelen van private (zorg) aanbieders kan in bepaalde gevallen zeker zinvol zijn en winst opleveren voor zowel de burger als de gemeente. In Amsterdam is er echter vooralsnog voor gekozen dat een cliënt in eerste instantie zelf een klacht indient bij de zorgverlener (of bijvoorbeeld een vervoerder) en pas als dit niet tot een oplossing heeft geleid, zich tot de gemeente kan wenden, waarbij eventueel ook de ombudsman als onafhankelijke klachteninstantie kan worden ingeschakeld. Omdat in de praktijk blijkt dat veruit de meeste geschillen op die wijze tot een oplossing komen, doet de vraag zich voor of een aparte procedure hiervoor is aangewezen. Vooralsnog menen wij van niet, omdat een verdergaande formele procedure in onze beleving lang niet altijd ook tot de voor de cliënt gewenste oplossing zal leiden. Dit mede vanwege de grote aantallen klachten die er in Amsterdam zijn en het in verhouding daarmee kleine aantal situaties waarin zowel een klacht als een bezwaar speelt. Door de voorgestelde constructie worden problematische situaties als het ware tot regel verheven. De vraag is daarnaast hoe zinnig het is om ook klachten die uitsluitend uitvoeringstechnisch van aard zijn (bijvoorbeeld over vervoer voor mensen met beperkingen dat te laat komt) bij de rechter aan de orde zou moeten komen. Zoals terecht wordt opgemerkt in de nota onder punt 8 is goede geschilbeslechting niet alleen een kwestie van wetgeving, maar ook een kwestie van toepassing in de praktijk.

Vraag3

Hoe denkt u over het voorstel om de termijn om bezwaren in te dienen bij de gemeente op zes maanden te stellen in plaats van de in het bestuursrecht gebruikelijke termijn van zes weken?
In het kader van de rechtszekerheid achten wij het van groot belang dat de duur van de bezwaartermijn beperkt blijft tot de huidige termijn van 6 weken. Daarnaast is het zowel bij de toepassing van de Wmo als met betrekking tot de Participatiewet zo dat de omstandigheden van de betrokken cliënten in veel gevallen regelmatig wijzigen. Een bezwaartermijn van zes maanden staat hiermee op gespannen voet, omdat het bezwaar dan vaak pas beoordeeld kan worden als de situatie van de cliënt (ingrijpend) is gewijzigd en het doen van een nieuwe melding en/of aanvraag dan meer voor de hand ligt dan een bezwaarprocedure. Daardoor wordt de procedure voor de betrokken cliënten eerder ingewikkelder. Wij achten dat in het kader van cliëntgericht handelen ongewenst. Bij de toepassing van de Wmo betreft dit vaak gewijzigde medische omstandigheden, maar het kan natuurlijk ook om een gewijzigde woon- of gezinssituatie gaan. Verder is sprake van een spanningsveld tussen de beslistermijnen en de zorgvuldige uitvoering van het onderzoek door de gemeente dat tot een besluit dient te leiden. Uitbreiding van de bezwaartermijn zou dan ook wat ons betreft gepaard moeten gaan met verlenging van de beslistermijnen. Het is vreemd dat een gemeente binnen 8 weken moet beslissen waarna een burger 6 maanden later kan ageren. Dit achten wij echter evenmin gewenst, omdat burgers dan langer zouden moeten wachten op een besluit op hun melding of aanvraag. Wij zijn het dus op basis van de bovengenoemde argumenten niet eens met dit voorstel.

Vraag4

Bent u het eens met het uitgangspunt dat, als de burger en de gemeente of de private (zorg)aanbieder er samen niet uitkomen, het gehele geschil aan de orde moet kunnen komen bij de bestuursrechter of ombudsman, of het nu gaat om een besluit van de gemeente, een andere handeling van de gemeente of een handeling van een private (zorg)aanbieder?
De gemeente hecht grote waarde aan de onafhankelijkheid van de Ombudsman als klachteninstantie. Gelet hierop vinden wij het ongewenst dat de Ombudsman als geschillenbeslechter zou gaan optreden met bevoegdheden die vergelijkbaar zijn met die van de bestuursrechter. Hierbij tekenen wij aan de rol van de Ombudsman ook een heel andere is: deze kan aanbevelingen doen op basis van klachten van burgers en het gemeentebestuur kan vervolgens besluiten deze aanbevelingen al dan niet over te nemen. Dit is een geheel andere functie dan die van de (bestuurs) rechter. Bovendien lijkt hier de bezwaarprocedure te worden “overgeslagen” en wordt de gebruikelijke verdeling van bevoegdheden tussen de civiele- en de bestuursrechter doorkruist. Voorts is het de vraag of een uitbreiding van bevoegdheden ook altijd zal leiden tot meer mogelijkheden om het geschil te beslechten.

Vraag5

Bent u het ermee eens dat de bestuursrechter bij zijn beoordeling van het gehele geschil dan ook naar nieuwe omstandigheden kijkt en niet alleen naar de omstandigheden ten tijde van het bestreden besluit of de bestreden handeling?
De rechter die Wm0-beroepen behandelt, staat ook in de huidige situatie in veel gevallen al toe dat de indiener van het beroep in de beroepsfase nog met (aanvullende) medische gegevens komt. Op zichzelf vinden wij dit een efficiënte en cliëntgerichte wijze van beslechting van geschillen, die er soms in de beroepsfase toe kan leiden dat eerdere besluitvorming achterhaald blijkt te zijn en daarom moet worden herzien op basis van gewijzigde omstandigheden. Als echter alle nieuwe omstandigheden (bijvoorbeeld de ontwikkeling van nieuw beleid) die zich voordoen na het nemen van een primair besluit zouden worden meegewogen, dan komt een zorgvuldige en juiste besluitvorming daardoor mogelijk wel in gevaar. Immers met toekomstige ontwikkelingen kan lang niet altijd vooraf rekening worden gehouden. Wij pleiten er dan ook voor om het uitgangspunt dat de rechter toetst op het moment dat de besluitvorming plaatsvond (de zogenaamde ex tunc-toets) uitgangspunt blijft van de toetsing door de bestuursrechter. De waarde en relevantie van het primaire besluit zelf neemt af (dit geldt des te sterker bij een lange bezwaartermijn van 6 maanden). Een interessante vraag is of integrale geschilbeslechting nog wel besluiten vereist?!

Vraag6

Wat vindt u van het voorstel om de bestuursrechter extra uitspraakbevoegdheden toe te kennen, zodat hij niet alleen de gemeente, maar ook de private (zorg)aanbieder kan opdragen een handeling te verrichten of na te laten? Wat vindt u van het voorstel de bestuursrechter de bevoegdheid te geven om de private (zorg)aanbieder tot schadevergoeding te veroordelen, los van de gemeente?
In de praktijk sluit de gemeente contracten met zorgverleners en andere private partijen waarin boetebepalingen zijn opgenomen als de met de gemeente gemaakte afspraken niet worden nagekomen. In de meeste gevallen levert het nakomen van deze afspraken in de praktijk geen grote problemen op. Mocht dit wel geval zijn, dan zijn wij er in beginsel geen voorstander van dat de rechter zich hierover buigt. Dit zou immers kunnen leiden tot een gebrek aan draagvlak bij private partijen, die dan niet meer bereid zouden kunnen zijn om nog zorg te verlenen die door de gemeente wordt ingekocht, omdat het risico dat dit tot (juridische) problemen leidt te groot wordt geacht. Het is de vraag welk effect integrale geschilbeslechting in individuele gevallen doorwerkt op inkooprelaties tussen overheid en zorgverlener. Verder merken wij op dat in de praktijk veel klachten over de feitelijke uitvoering (bijvoorbeeld bij vervoer en zorgverlening in het kader van hulp bij het huishouden) worden ingediend die door de betrokken vervoerder in veel gevallen zelf adequaat worden opgelost. Als al deze vaak niet al te complexe geschillen aan de rechter zouden moeten worden voorgelegd of in een bezwaarprocedure behandeld moeten worden, dan zou dat kunnen leiden tot een onevenredige belasting van het ambtelijke en gerechtelijke apparaat. De behandelduur zal hierdoor naar verwachting ook sterk oplopen, waarmee noch de gemeente noch de burgers gediend zullen zijn. Als dit voorstel kracht van wet zou krijgen, bevelen wij dan ook aan dit te beperken tot die geschillen die niet op een andere wijze kunnen worden opgelost dan met de (rechts) middelen die reeds voorhanden zijn op basis van de huidige wet- en regelgeving.