Wet toezicht informeel onderwijs

Reactie

Vraag1

Dit wetsvoorstel ondermijnt fundamentele rechten, zoals vastgelegd in de Grondwet (artikelen 6, 8 en 23) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (artikelen 9 en 11). Door termen te hanteren als “aanzetten tot haat, geweld of discriminatie,” zonder nadere juridische definitie, ontbreekt een objectief kader voor toezicht. Dit creëert rechtsonzekerheid en kan leiden tot willekeurige interpretatie door de Inspectie van het Onderwijs, waardoor instellingen zonder harde bewijzen kunnen worden gestigmatiseerd of gesloten.

Bovendien blijkt het voorstel in de praktijk vooral gericht op religieuze instellingen, met name islamitische scholen. Deze ongelijke behandeling is strijdig met artikel 1 van de Grondwet, dat gelijkheid waarborgt, en kan het vertrouwen van minderheidsgroepen in de overheid aantasten. Door een specifieke gemeenschap te controleren zonder concrete aanleiding, draagt het wetsvoorstel niet bij aan sociale cohesie, maar eerder aan wantrouwen en polarisatie.

Het proportionaliteitsbeginsel ontbreekt eveneens. De overheid kiest voor repressieve controle zonder een constructieve benadering, zoals dialoog en samenwerking met de betrokken instellingen. Deze methoden zouden eerder bijdragen aan integratie en wederzijds begrip.

Conclusie: Gezien de juridische gebreken, de schending van grondrechten en het risico op stigmatisering verzoek ik de wetgever dit voorstel in te trekken. Daarnaast is Nederland voorvechter van mensenrechten en verbonden aan verdragen om minderheden te beschermen. Deze ongerechtvaardigde wetsvoorstel zal in de praktijk een discriminerende werking hebben waarbij weerloze minderheden onderworpen worden aan een vorm van onderdrukking en schendingen van mensenrechten door hun grondrechtelijke vrijheden in te perken.