Wet toezicht informeel onderwijs

Reactie

Vraag1

Een inhoudelijke reactie Wet toezicht informeel onderwijs
Artikel 5 lid 1: “een redelijk vermoeden bestaat….”
U geeft aan in lid 2 dat dat onderbouwd kan worden door gegevens.
Welke criteria worden er gehanteerd om van genoemde gegevens (lid 2) te komen tot een redelijk vermoeden (lid 1)?
Gaat het in lid 2 om één van de gegevens zoals genoemd in sub a t/m d of gaat het om een combinatie van gegevens in sub a t/m d?
Artikel 5 lid 2 sub b verwijst naar artikel 6 lid 1. In dat artikel wordt gesproken over “kunnen gegevens verwerken”. Welke aanleiding moet dan van toepassing zijn om over te gaan tot daadwerkelijke gegevensverwerking? Dit dient explicieter te worden geformuleerd in welke gevallen daartoe wordt overgegaan.
Hoe verhoudt artikel 5 lid 2 sub d (meldingen; meervoud) zich tot artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een melding (enkelvoud)?
Artikel 5 lid 3. Wat wordt verstaan onder deskundigen? Welke criteria liggen aan de deskundigheid ten grondslag?
In artikel 5 lid 4 wordt een verwijzing gemaakt naar de adviescommissie. Hoe onafhankelijk zijn die van elkaar aangezien in artikel 11 lid 2a ook de uitoefening van het toezicht valt onder de taak van de adviescommissie?

Artikel 11 adviescommissie
Over welke expertise en deskundigheid dienen de onderscheiden leden te beschikken?
Welke kennis kan de commissie niet ontberen om een gedegen analyse van een redelijk vermoeden te komen?

Conclusie:
Deze Wet behoeft verdere uitwerking gelet op de onduidelijkheden die door ons zijn gesignaleerd en komt ons voor als een onvoldragen voorstel in deze consultatie.
Dat u in uw bericht van 8-12-2024 aangeeft dat de regeldruk voor het informeel onderwijs mee zal vallen kan waar zijn omdat u er van uit gaat dat het slechts om een enkel geval zal gaan. Of dat in de praktijk zo gaat werken is maar de vraag.
De geringe regeldruk geldt echter niet voor de inspectie. Die krijgt er nog meer werk bij.