Wet toezicht informeel onderwijs

Reactie

Vraag1

Graag wil ik mijn zorgen uiten over het wetsvoorstel dat toezicht wil houden op informeel onderwijs aan kinderen van 4 tot en met 17 jaar. Hoewel het voorstel beoogt kinderen te beschermen tegen haat, geweld en discriminatie, vrees ik dat het in de praktijk kan leiden tot discriminatie van specifieke groepen, vooral moslims.

De afgelopen jaren is gebleken dat moslimgemeenschappen vaak onevenredig worden gecontroleerd door overheidsinstanties op het gebied van veiligheid en integratie. Dit voorstel kan ertoe leiden dat vooral islamitische onderwijsinstellingen, zoals moskeeën en koranscholen, vaker en strenger worden onderzocht, zelfs zonder duidelijke aanwijzingen van misstanden. Dit versterkt een gevoel van wantrouwen en stigmatisering, waarbij moslimouders en hun kinderen ten onrechte als verdacht kunnen worden bestempeld.

Daarnaast geeft het voorstel de Inspectie van het Onderwijs ruime bevoegdheden om onderzoek te doen op basis van vermoedens van ongewenst gedrag. Dit kan leiden tot willekeur en subjectieve interpretaties van wat als "haat" of "discriminatie" wordt gezien, zonder duidelijke, objectieve criteria. Hierdoor bestaat het risico dat educatieve uitingen die niet binnen bepaalde culturele of religieuze normen passen sneller als verdacht worden aangemerkt, wat kan resulteren in ongelijke behandeling van moslimgezinnen en hun onderwijsinitiatieven.

Verder lijkt dit wetsvoorstel in strijd te zijn met de vrijheid van onderwijs en godsdienst, zoals vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet. Ouders hebben het recht hun kinderen volgens hun eigen geloof en pedagogische voorkeuren op te voeden zonder onnodige overheidsinmenging, zolang dit niet in strijd is met de wet. Dit voorstel dreigt echter een disproportionele controle op informeel onderwijs in te voeren, wat de grondrechten van minderheidsgroepen beperkt.

Gezien bovenstaande punten verzoek ik u om dit wetsvoorstel te heroverwegen en extra zorgvuldigheid te betrachten bij de uitvoering ervan, om te voorkomen dat het leidt tot discriminatoire praktijken tegen bepaalde gemeenschappen. Het is essentieel dat er heldere, objectieve criteria worden ontwikkeld om willekeur en vooroordelen te voorkomen, met respect voor de grondrechten op vrijheid van onderwijs en religie.