Wet toezicht informeel onderwijs

Reactie

Vraag1

1. Gebruik van het strafrecht als passend instrument
Het strafrecht biedt reeds een effectief middel om discriminatie, haatzaaien en het oproepen tot geweld te bestrijden. Strafbare feiten zoals haatzaaien (Artikel 137d Sr) en aanzetten tot discriminatie (Artikel 137c Sr) worden streng gereguleerd en zijn onderhevig aan de waarborgen van het strafrecht. Deze waarborgen, waaronder het bewijsrecht, zijn fundamenteel om onrechtmatige inmenging in grondrechten te voorkomen.
Door het toezicht en eventuele sancties buiten het strafrecht om te organiseren, wordt een parallel systeem gecreëerd zonder dezelfde sterke waarborgen. Dit kan leiden tot willekeur, een lagere bewijslast, en een verminderde bescherming van burgers tegen onrechtmatige sancties.

2. Schending van het subsidiariteitsbeginsel
Het subsidiariteitsbeginsel vereist dat de overheid geen strengere of verdergaande maatregelen neemt dan strikt noodzakelijk is om het doel te bereiken. Aangezien het strafrecht al voorziet in effectieve instrumenten om haat, discriminatie en geweld tegen te gaan, is het gebruik van een aanvullend wettelijk kader voor informeel onderwijs niet nodig, tenzij wordt aangetoond dat het strafrecht tekortschiet. Zonder concrete bewijzen dat het strafrecht ongeschikt of onvoldoende is, voldoet het wetsvoorstel niet aan het subsidiariteitsbeginsel.