Klimaatplan en INEK

Reactie

Naam www.logboekweer.nl (drs BJ Vreeken)
Plaats Abcoude
Datum 16 september 2019

Vraag1

- Algemeen -

Het centrale doel in het klimaatbeleid, het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen, raakt aan het leven van alledag. Zo gaan we onze huizen anders verwarmen en gebruiken we andere vormen van energie. De transitie is daarom in de eerste plaats een maatschappelijke transitie. Burgers en bedrijven staan voor een reeks beslissingen die van invloed zijn op hoe we wonen, ons verplaatsen, wat we eten, de producten die we kopen, hoe we ons geld verdienen. Iedereen kan dus bijdragen aan de transitie. De overheid wil burgers en bedrijven hierbij zoveel mogelijk ondersteunen.

Vraag 1a: Wat zijn volgens u de belangrijkste aandachtspunten bij de uitvoering van het klimaatbeleid?

Vraag 1b: Hoe kijkt u aan tegen de rollen van verschillende partijen in de transitie (burgers, bedrijven, overheid, kennisinstellingen, NGO’s, etc.)?

1a. De voordelen van het klimaatbeleid moeten in verhouding staan tot de nadelen. Het energieakkoord zoals nu afgesproken is onhaalbaar en over-the-top.

1b. De overheid maakt zich volstrekt ongeloofwaardig als zij allerlei maatregelen verlangt van de bevolking (grote aanpassingen in huis en in de woonomgeving, met bijkomde kosten), en tegelijkertijd de maximum snelheid op de snelwegen wil handhaven op 130 km/h, of zelfs wil verhogen (A2 Utrecht-Amsterdam), vliegvelden wil uitbreiden, grote data-centra wil faciliteren etc. Dat is dweilen met de kraan open.

Vraag2

- Strategie voor de lange termijn -

Het Klimaatplan en het INEK beschrijven het beleid voor de periode 2021-2030. Dat is er vooral op gericht om in 2030 -49% reductie t.o.v. 1990 te realiseren. Diverse maatregelen zullen ook bijdragen aan verdergaande reducties in de periode na 2030. Daarnaast zal aanvullend beleid voor de lange termijn nodig zijn. Dat beleid zal bovendien rekening moeten houden met toekomstige ontwikkelingen die ons voor nieuwe uitdagingen kunnen stellen. Daarom is een langetermijnoriëntatie in het beleid van belang. Het betreft ontwikkelingen en maatregelen op terreinen als technologie, sociale aspecten, financieel-economisch en de relatie met ander beleid. Enkele voorbeelden zijn de rol van hernieuwbaar gas, de ontwikkeling van gedrag, de prikkels die passend zijn om het bedrijfsleven klimaatvriendelijker te maken en hoe rekening kan worden gehouden met biodiversiteit.

Vraag 2: Welke onderwerpen (en uitdagingen) verdienen volgens u bijzondere aandacht van het klimaatbeleid met het oog op de periode 2030-2050 en waarom?
Energieverspilling tegengaan. Denk aan maximum snelheid, vliegverkeer (te beperken door belasting op kerosine), energieslurpende datacentra tegengaan, overproductie tegengaan.

Waar mogelijk windenergie en zonne-energie inzetten, wanneer dit niet tot te veel overlast leidt en wanneer dit goed in te passen is in het electriciteitsnet. Gebruik van biomassa omlaag; voor een deel gaat dit ten koste van (half) natuurlijk bos. Gebruik van biomassa is dan slecht voor de biodiversiteit.

Vraag3

- Samenwerking met andere landen -

Alle Europese lidstaten stellen, net als Nederland, een plan op (INEK) waarmee ze inzicht bieden in hun energie- en klimaatbeleid voor de periode 2021 tot en met 2030. Deze plannen vormen een instrument om het energie- en klimaatbeleid van de lidstaten onderling beter af te stemmen. Op een aantal onderwerpen werkt Nederland nauw samen met de buurlanden of met andere Europese lidstaten. Een aantal voorbeelden van samenwerking zijn:
• Het Nederlandse elektriciteitsnet is verbonden met de netwerken van andere West-Europese landen. Dit maakt internationaal transport van elektriciteit makkelijker, efficiënter en goedkoper. Voor gebruikers resulteert dit in lagere kosten en een hogere leveringszekerheid: de zekerheid dat er altijd elektriciteit uit het stopcontact komt.
• Met landen aan de Noordzee aan de ontwikkeling van windenergie op zee in internationale wateren.
• Nederland werkt in EU programma’s met andere regio’s, steden en lidstaten aan nieuwe innovatieve projecten, bijvoorbeeld op het gebied van duurzaam vervoer en slimme elektriciteitsnetten die vraag en aanbod van elektriciteit slim aan elkaar kunnen koppelen

Vraag 3a: Waar zou volgens u de samenwerking met andere lidstaten op gericht moeten zijn? Wat vraagt om samenwerking op Europees niveau en wat zou een plek moeten krijgen in samenwerking met (een kopgroep van) gelijkgestemde lidstaten?

Vraag 3b: Wat kunt u zelf bijdragen, en welke ondersteuningsbehoefte heeft u?
Afspraken maken over vliegverkeer. Invoer belasting op kerosine.
Afspraken maken over verkeer en transport. Betere recycling van grondstoffen, door deze op een efficientere manier in te zamelen en zeker niet naar derde wereld-landen te exporteren. Veel burgers zullen bereid zijn om restmaterialen goed gescheiden in te leveren. Hierbij kunnen gemeenten een bijdrage leveren, maar bijvoorbeeld ook supermarkten. Je moet mensen hier niet toe dwingen, dan maken ze er een rommeltje van en is de reststroom niet meer bruikbaar.

Vraag4

- De verduurzaming van de gebouwde omgeving -

Woningen en andere gebouwen, zoals kantoren en scholen, gaan de komende 30 jaar verduurzamen. Dat betekent onder andere dat we niet meer op gas koken maar via inductie, en dat we onze huizen in de toekomst verwarmen via elektriciteit of duurzaam gas. Dat gaat geleidelijk en start in de wijken waar het aardgasnet vervangen moet worden, of waar aardgas nu al kosteneffectief vervangen kan worden door duurzame warmte, elektriciteit of duurzaam gas. Gemeenten voeren hierover de regie.

Tegelijk stimuleren we individuele woningeigenaren, verhuurders van woningen en eigenaren van andere gebouwen, zoals kantoren, nu al te starten met energiebesparende maatregelen, door op natuurlijke momenten van verbouwing of vervanging van de cv-ketel te kiezen voor isolatie en duurzamere verwarmingsopties. Tot 2030 zijn er subsidiemiddelen beschikbaar voor isolatie en warmte-installaties. De energiebelasting wordt aangepast zodat een sterkere prikkel ontstaat om te verduurzamen doordat investeringen in verduurzaming zich sneller terugverdienen. Voor individuele woningeigenaren zal het kabinet een breed palet aan aantrekkelijke financieringsmogelijkheden beschikbaar maken, waaronder gebouwgebonden financiering en een warmtefonds met aantrekkelijke voorfinanciering voor iedereen (ook voor degenen die nu geen financieringsmogelijkheden hebben).

Corporaties gaan afspraken maken over tussendoelen in 2030. Er worden een standaard en streefwaarden ontwikkeld om woningeigenaren en verhuurders handelingsperspectief te bieden.
Om ervoor te zorgen dat de energiekosten van meer huishoudens lager worden of niet onevenredig hard stijgen, moeten we ervoor zorgen dat het verduurzamen van woningen goedkoper wordt. Door de bij de Bouwagenda aangesloten partijen wordt de komende jaren gewerkt aan een kostenreductie van de verduurzaming van 20 tot 40%. Ter ondersteuning hiervan is inmiddels een ambitieus innovatie- en opschalingsprogramma gestart en het Bouw Techniek en Innovatie Centrum opgericht. Voor de gebouwen als kantoren, scholen en zorginstellingen komt er een streefdoel voor 2030 en een eindnorm in 2050. In routekaarten geven grote gebouweigenaren aan hoe ze toewerken naar het streefdoel en de eindnorm. De afspraken over de gebouwde omgeving vormen zo een samenhangend geheel.

Vraag 4: Welke aanvullende ideeën heeft u om de gebouwde omgeving te verduurzamen? En wat kunt u daar zelf aan bijdragen?
Betere isolatie waar mogelijk, maar huizen moeten niet potdicht worden gemaakt. Warmtepompen alleen inzetten waar dat goed mogelijk is (denk aan geluidsoverlast, onvoldoende werking bij langdurige vorst, beperkingen van het stroomnet).
Betere terugwinning van grondstoffen, tegengaan van onnodig verpakkingsmateriaal.
Stimuleren van het gebruik van deelauto's.
Stroomlijnen van pakketbezorging van internetwinkels, doorhaalpunten per dorp of wijk (die ook de verpakking verwerken of terugsturen)
Niet te veel windmolenparken en velden met zonnepanelen.

Vraag5

- De klimaatopgave in de landbouw -

In 2050 is de wereldbevolking gegroeid tot zo’n 9,5 miljard mensen. Om de aarde niet uit te putten, moeten we anders gaan consumeren en produceren. Een omschakeling is nodig waarin niet druk op de kostprijs van producten leidend is maar het streven naar voortdurende verlaging van het verbruik van grondstoffen en vermindering van de druk op onze leefomgeving. Dat betekent ook een andere inrichting van onze landbouw en landgebruik, zodat grondstoffen en hulpbronnen op een duurzame manier worden gewonnen en optimaal worden benut. Om tot zo’n circulair en klimaatneutraal landbouwsysteem te komen, hebben we een samenhangende aanpak nodig. De kabinetsvisie ‘Waardevol en verbonden’ en het realisatieplan van die visie bieden hiervoor een kader. Denk hierbij aan bijvoorbeeld een betere verbinding tussen landbouw en natuur, een lager gebruik van niet-hernieuwbare grondstoffen en een beter verdienvermogen voor duurzaam werkende ondernemers. In het Klimaatakkoord zijn concrete maatregelen afgesproken die verbonden zijn met de kabinetsvisie. Boeren, tuinders, bedrijven en andere partijen in en rond landbouw en landgebruik staan nu voor de uitdaging om deze activiteiten in samenhang uit te voeren.

Vraag 5: Welke praktische ideeën heeft u om zoveel mogelijk samenhang aan te brengen tussen de uitvoering van de afspraken uit het Klimaatakkoord en de visie Waardevol en Verbonden?
Waar mogelijk streven naar een lokale kringloop van grondstoffen, dus beperking van producten uit andere continenten. Betere prijsverhouding tussen vegetarische producten en vlees. Nu zijn vleesvervangers vaak twee keer zo duur als vlees! Dat zou andersom moeten zijn. Kennelijk wordt vlees te goedkoop geproduceerd, en worden vleesvervangers gezien als een niche-markt van mensen die het wel kunnen betalen.
In natte gebieden kan Lisdodde (Typha latifolia) geproduceerd worden als tegenhanger van mais. Dit is ongetwijfeld goed geschikt als veevoer.

Vraag6

- Participatie bij duurzame elektriciteitsopwekking -

Het kabinet vindt het van belang dat burgers en bedrijven kunnen participeren in zonne- en windparken. Met ‘participatie’ worden meerdere dingen bedoeld. Het gaat over het goed betrekken van burgers en bedrijven bij het maken van plannen voor zonne- en windparken, en bij het bouwen van de parken. Dat betekent onder andere dat mensen goed geïnformeerd worden, dat zij ideeën en suggesties kunnen aandragen, kunnen meedenken, en kunnen laten weten wat ze van de plannen vinden. Participatie bij zonne- en windenergie gaat ook over financiële participatie; wanneer bijvoorbeeld burgers, bedrijven of coöperaties geld investeren in een project en/of opbrengsten van een project ontvangen, bijvoorbeeld door uitkering van winst of via een omgevingsfonds voor de gemeenschap.

Op dit moment verzamelen overheden, bedrijven en andere organisaties kennis over hoe burgers en bedrijven kunnen participeren in zonne- en windparken. Dit wordt onder andere opgeschreven in een zogenaamde ‘handreiking’ over participatie in energieprojecten.

Vraag 6: Op welke manier(en) zou u willen participeren in zonne- en windenenergieprojecten en wat vindt u hierbij belangrijk? U kunt hierbij denken aan bovengenoemde voorbeelden, maar ook aan andere vormen van participatie.
Helaas is ons dak niet geschikt voor zonnepanelen, anders zou ik daarvoor kiezen. Een zonneboiler is wel te overwegen. Deze belast het electriciteitsnet ook niet.

In onze gemeente (De Ronde Venen) lijkt de besluitvorming over energieopwekking erg ondemocratisch te verlopen. Burgers krijgen de vraag of ze óf heel veel windmolens willen, óf heel veel zonnepanelen, óf een conbinatie daarvan. De keus voor minder of niet ontbrak in de enquete. De gemeente deed is (bij navraag) expres, omdat anders te veel mensen daarvoor zouden kiezen.

Vraag7

- Het stimuleren van elektrische voertuigen -

Om de klimaatimpact van de manier waarop we ons vervoeren te verlagen is een verschuiving nodig naar schone vormen van mobiliteit. Voor autoverkeer zijn elektrische voertuigen, aangedreven door duurzaam opgewekte elektriciteit, hard nodig voor die verschuiving. Het kabinet wil daarom de aanschaf van elektrische voertuigen stimuleren, als ook het leasen van elektrische auto’s. Dit geldt voor personen-, bestel- en vrachtauto’s. Daarvoor stelt de overheid subsidies beschikbaar.

Vraag 7a: Waar dient het kabinet rekening mee te houden bij de vormgeving van deze subsidies?

Voor de stimulering van elektrische auto’s onderzoekt het kabinet een subsidie bij de aankoop van een nieuwe of tweedehands elektrische personenauto, het verstrekken van laadtegoed en een subsidie voor een laadpaal en/of batterijgarantie.

Vraag 7b: Wat vindt u van deze instrumenten? Zijn er nog andere manieren om de aankoop van een elektrische auto aantrekkelijk te maken?

Vraag 7c: Wilt u nog andere overwegingen aan het kabinet meegeven voor de uitvoering van het klimaatbeleid voor mobiliteit?

7a. In de praktijk heeft de subsidie een erg ongewenste uitwerking gehad. Vooral gebruikers van dure electrische leaseauto's hebben hiervan geprofiteerd. Voor veel mensen zijn electrische auto's te duur en/of te onhandig.
7b. Dat vind ik helemaal niks. De komst van elektrische auto's heeft ook veel nadelen. Het leidt tot een enorme grondstoofenvraag voor accu's en electromotoren. Deze grondstoffen komen uit kwetsbare landen waar hele landschappen verwoest worden voor open mijnbouw. Ingeruilde benzineauto's blijven elders rondrijden en CO2 uitstoten, óf worden voortijdig gesloopt wat ook tot verspilling leidt. Een praktisch punt: de komst van laadpalen bevordert de parkeerproblemen, die zonder dat al steeds nijpender worden. Hier komen zelfs ruzies uit voort.
Electrische auto's zijn vooral zinvol in stedelijke gebieden (korte afstanden, luchtkwaliteit). Vermindering van de uitstoot van het verkeer kan beter bereikt worden door beperking van de maximumsnelheid, kilometerheffing etc.
Voor electrisch transport hebben we sinds jaar en dag de trein. Hier zijn nog verbeteringen mogelijk. Ook het goederentransport over het spoor kan nog uitgebreid worden.
7c. Zie vraag 7b. Ten aanzien van vliegverkeer: invoer belasting op kerosine.

Vraag8

- De bijdrage van circulaire economie aan de klimaatopgave -

Voor het klimaatvraagstuk maakt het niet uit of de emissies en emissiereducties binnen of buiten Nederland plaatsvinden. Internationaal is afgesproken dat de uitstoot van broeikasgassen wordt gemonitord op de plaats waar de emissies plaatsvinden. Dit wordt ook wel de “schoorsteenbenadering” genoemd. Er kunnen zich situaties voordoen waar het reduceren van emissies aan de schoorsteen resulteert in hogere (of lagere) emissies elders in de (internationale) productieketen. De schoorsteenbenadering houdt dus geen rekening met emissies die bepaalde activiteiten elders veroorzaken of voorkomen.

Hoewel de schoorsteenbenadering emissies elders in de keten buiten beschouwing laat, is deze aanpak nodig om nationale emissies onderling te kunnen vergelijken, en af te zetten tegen het doelbereik. Voor de nationale doelstelling van 49% CO2-reductie wordt daarom alleen naar nationale CO2-reductie gekeken. Omdat circulaire maatregelen gericht zijn op het sluiten van grondstofketens, vinden de CO2 effecten van deze maatregelen vaak plaats op verschillende plekken in een (internationale) productieketen. Om de kosten van de transitie voor de Nederlandse burger laag te houden, is het kabinet op zoek naar circulaire maatregelen die potentieel hebben om (vooral) in Nederland veel CO2 te reduceren.

Vraag 8: Welke circulaire diensten of concepten kunnen volgens u positief bijdragen aan het kostenefficiënt reduceren van CO2 op het Nederlandse grondgebied?
Meetellen vliegverkeer voor de uitstoot van Nederland (bijvoorbeeld van al het uitgaande vliegverkeer).
Afremmen vliegverkeer door invoer belasting op kerosine. Mogelijk levert dit netto geld op, maar dat mag niet de doelstelling zijn.

Vraag9

- De ruimtelijke inpassing van de energietransitie -

De transitie brengt veranderingen mee in de fysieke leefomgeving. Een duurzaam energiesysteem vergt meer ruimte dan een fossiel systeem. Deze ruimte is in Nederland – waar elke vierkante meter al een (of meerdere) bestemming(en) heeft – niet vanzelfsprekend. Een goede ruimtelijke aanpak van de transitie, inclusief het maken van (soms ingrijpende) ruimtelijke keuzen, is daarmee een noodzakelijke voorwaarde voor het behalen van de klimaatdoelstellingen.

Vraag 9: Op welke wijze denkt u dat het draagvlak voor de ruimtelijke inpassing van bijvoorbeeld windmolens en zonnepanelen vergroot kan worden?
Een eerste voorwaarde is dat de overheid zelf ook zijn best doet om de uitstoot te beperken, en niet tegelijkertijd de maximumsnelheid gaat verhogen (Amsterdam-Utrecht), of niet bereid is om deze te verlagen (elders), of een overheid die streeft naar uitbreiding van het vliegverkeer.
Op beperkte schaal zullen windmolens en zonnepanelen wel ingepast kunnen worden, maar de kwaliteit van het landschap is ook van belang, evenals de geloofwaardigheid van de overheid en politieke bartijden.
Het klimaatakkoord zoals het er nu ligt is veel te ambitieus en m.i. ondoordacht. Het is ook zeer de vraag of het stroomnet het wel aankan, en of er bijvoorbeeld tijdens langdurige koude (wat nog steeds mogelijk is) voldoende stroom is om huizen te verwarmen. Dat laatste is op korte en middellange termijn een veel groter risico dan de klimaatrisico's zelf.