Klimaatplan en INEK
Reactie
Naam | Ir S.P.L. Cobben |
---|---|
Plaats | Dordrecht |
Datum | 14 september 2019 |
Vraag1
- Algemeen -Het centrale doel in het klimaatbeleid, het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen, raakt aan het leven van alledag. Zo gaan we onze huizen anders verwarmen en gebruiken we andere vormen van energie. De transitie is daarom in de eerste plaats een maatschappelijke transitie. Burgers en bedrijven staan voor een reeks beslissingen die van invloed zijn op hoe we wonen, ons verplaatsen, wat we eten, de producten die we kopen, hoe we ons geld verdienen. Iedereen kan dus bijdragen aan de transitie. De overheid wil burgers en bedrijven hierbij zoveel mogelijk ondersteunen.
Vraag 1a: Wat zijn volgens u de belangrijkste aandachtspunten bij de uitvoering van het klimaatbeleid?
Vraag 1b: Hoe kijkt u aan tegen de rollen van verschillende partijen in de transitie (burgers, bedrijven, overheid, kennisinstellingen, NGO’s, etc.)?
1a:
Belangrijk aandachtspunt is dat bij iedere voorgenomen maatregel een kosten en baten analyse wordt gemaakt, niet alleen op maatschappelijk niveau, maar inclusief de kosten en baten voor de individuele burgers.
De baat: een verminderde opwarming, moet daartoe in geld worden uitgedrukt, met andere woorden: welk voordeel heeft een Nederlander daarvan?
Dat zal een hele uitdaging worden omdat reeds is bekend dat de Nederlandse maatregelen een minimaal effect hebben op de opwarming. Dat mag echter geen reden zijn om zo'n kosten- en batenanalyse dan maar achterwege te laten. Indien de kosten hoger dan de baten zijn, dan moet dat dan maar de uitkomst worden zodat een maatregel in alle wijsheid heroverwogen kan worden.
1b: Verschillende partijen? Er mag maar één partij meedoen en dat zijn de burgers, via onze democratische systemen. Het is ontstellend dat belangengroepen zoals Greenpeace en Natuur en Milieu aan de klimaattafels hebben gezeten. Zij mogen uiteraard de publieke opinie beïnvloeden maar niet betrokken worden, want zij zijn geen volksvertegenwoordigers.
Vraag2
- Strategie voor de lange termijn -Het Klimaatplan en het INEK beschrijven het beleid voor de periode 2021-2030. Dat is er vooral op gericht om in 2030 -49% reductie t.o.v. 1990 te realiseren. Diverse maatregelen zullen ook bijdragen aan verdergaande reducties in de periode na 2030. Daarnaast zal aanvullend beleid voor de lange termijn nodig zijn. Dat beleid zal bovendien rekening moeten houden met toekomstige ontwikkelingen die ons voor nieuwe uitdagingen kunnen stellen. Daarom is een langetermijnoriëntatie in het beleid van belang. Het betreft ontwikkelingen en maatregelen op terreinen als technologie, sociale aspecten, financieel-economisch en de relatie met ander beleid. Enkele voorbeelden zijn de rol van hernieuwbaar gas, de ontwikkeling van gedrag, de prikkels die passend zijn om het bedrijfsleven klimaatvriendelijker te maken en hoe rekening kan worden gehouden met biodiversiteit.
Vraag 2: Welke onderwerpen (en uitdagingen) verdienen volgens u bijzondere aandacht van het klimaatbeleid met het oog op de periode 2030-2050 en waarom?
De klimaatwetenschap bevat nog veel onzekerheden en het zou goed mogelijk zijn dat de inzichten in de oorzaak van de opwarming gaan kantelen.
Het lange-termijnbeleid moet daarom geen onomkeerbare maatregelen bevatten om te voorkomen dat we onherstelbare schade aanrichten aan onze welvaart.
Vraag3
- Samenwerking met andere landen -Alle Europese lidstaten stellen, net als Nederland, een plan op (INEK) waarmee ze inzicht bieden in hun energie- en klimaatbeleid voor de periode 2021 tot en met 2030. Deze plannen vormen een instrument om het energie- en klimaatbeleid van de lidstaten onderling beter af te stemmen. Op een aantal onderwerpen werkt Nederland nauw samen met de buurlanden of met andere Europese lidstaten. Een aantal voorbeelden van samenwerking zijn:
• Het Nederlandse elektriciteitsnet is verbonden met de netwerken van andere West-Europese landen. Dit maakt internationaal transport van elektriciteit makkelijker, efficiënter en goedkoper. Voor gebruikers resulteert dit in lagere kosten en een hogere leveringszekerheid: de zekerheid dat er altijd elektriciteit uit het stopcontact komt.
• Met landen aan de Noordzee aan de ontwikkeling van windenergie op zee in internationale wateren.
• Nederland werkt in EU programma’s met andere regio’s, steden en lidstaten aan nieuwe innovatieve projecten, bijvoorbeeld op het gebied van duurzaam vervoer en slimme elektriciteitsnetten die vraag en aanbod van elektriciteit slim aan elkaar kunnen koppelen
Vraag 3a: Waar zou volgens u de samenwerking met andere lidstaten op gericht moeten zijn? Wat vraagt om samenwerking op Europees niveau en wat zou een plek moeten krijgen in samenwerking met (een kopgroep van) gelijkgestemde lidstaten?
Vraag 3b: Wat kunt u zelf bijdragen, en welke ondersteuningsbehoefte heeft u?
3a:
Reeds jaren geleden is besloten om de CO2 uitstoot van de industrie in Europees verband te regelen m.b.v. de ETS-directief. Deze is recentelijk herzien om de effectiviteit te vergroten en de CO2-prijs is vooruitlopend daarop al drastisch gestegen. De Europese aanpak is noodzakelijk in verband met een gelijk speelveld in de gemeenschappelijke markt.
Het Nederlandse voornemen om bovenop de Europese aanpak een nationale aanpak door te voeren, die leidt tot een dubbele belasting op CO2, is dan ook onbegrijpelijk en zeer dom: slecht voor onze internationale concurrentiepositie. Iedereen weet dat dit voornemen was gestoeld op de politieke waan van de dag en zwaar was beïnvloed door de NGO's die aan de klimaattafel zaten. Dit voornemen dient z.s.m. van tafel worden gehaald.
3b: Ik kan als particulier niets bijdragen.
Vraag4
- De verduurzaming van de gebouwde omgeving -Woningen en andere gebouwen, zoals kantoren en scholen, gaan de komende 30 jaar verduurzamen. Dat betekent onder andere dat we niet meer op gas koken maar via inductie, en dat we onze huizen in de toekomst verwarmen via elektriciteit of duurzaam gas. Dat gaat geleidelijk en start in de wijken waar het aardgasnet vervangen moet worden, of waar aardgas nu al kosteneffectief vervangen kan worden door duurzame warmte, elektriciteit of duurzaam gas. Gemeenten voeren hierover de regie.
Tegelijk stimuleren we individuele woningeigenaren, verhuurders van woningen en eigenaren van andere gebouwen, zoals kantoren, nu al te starten met energiebesparende maatregelen, door op natuurlijke momenten van verbouwing of vervanging van de cv-ketel te kiezen voor isolatie en duurzamere verwarmingsopties. Tot 2030 zijn er subsidiemiddelen beschikbaar voor isolatie en warmte-installaties. De energiebelasting wordt aangepast zodat een sterkere prikkel ontstaat om te verduurzamen doordat investeringen in verduurzaming zich sneller terugverdienen. Voor individuele woningeigenaren zal het kabinet een breed palet aan aantrekkelijke financieringsmogelijkheden beschikbaar maken, waaronder gebouwgebonden financiering en een warmtefonds met aantrekkelijke voorfinanciering voor iedereen (ook voor degenen die nu geen financieringsmogelijkheden hebben).
Corporaties gaan afspraken maken over tussendoelen in 2030. Er worden een standaard en streefwaarden ontwikkeld om woningeigenaren en verhuurders handelingsperspectief te bieden.
Om ervoor te zorgen dat de energiekosten van meer huishoudens lager worden of niet onevenredig hard stijgen, moeten we ervoor zorgen dat het verduurzamen van woningen goedkoper wordt. Door de bij de Bouwagenda aangesloten partijen wordt de komende jaren gewerkt aan een kostenreductie van de verduurzaming van 20 tot 40%. Ter ondersteuning hiervan is inmiddels een ambitieus innovatie- en opschalingsprogramma gestart en het Bouw Techniek en Innovatie Centrum opgericht. Voor de gebouwen als kantoren, scholen en zorginstellingen komt er een streefdoel voor 2030 en een eindnorm in 2050. In routekaarten geven grote gebouweigenaren aan hoe ze toewerken naar het streefdoel en de eindnorm. De afspraken over de gebouwde omgeving vormen zo een samenhangend geheel.
Vraag 4: Welke aanvullende ideeën heeft u om de gebouwde omgeving te verduurzamen? En wat kunt u daar zelf aan bijdragen?
Als inleiding op deze vraag stelt u dat we van het gas afgaan en elektrisch gaan koken en verwarmen.
Maar er zal dan eerst voldoende duurzame elektriciteit moeten worden opgewekt en dat is nog helemaal niet het geval. Die duurzame elektriciteit zal bovendien niet duurder mogen zijn dan conventionele elektriciteit, anders gaat onze welvaart omlaag.
Dat zijn twee voorwaarden die eerst moeten worden vervuld voordat mensen gedwongen worden te elektrificeren. Stop daar dus mee en werkt eerst aan het vervullen van die voorwaarden.
Vraag5
- De klimaatopgave in de landbouw -In 2050 is de wereldbevolking gegroeid tot zo’n 9,5 miljard mensen. Om de aarde niet uit te putten, moeten we anders gaan consumeren en produceren. Een omschakeling is nodig waarin niet druk op de kostprijs van producten leidend is maar het streven naar voortdurende verlaging van het verbruik van grondstoffen en vermindering van de druk op onze leefomgeving. Dat betekent ook een andere inrichting van onze landbouw en landgebruik, zodat grondstoffen en hulpbronnen op een duurzame manier worden gewonnen en optimaal worden benut. Om tot zo’n circulair en klimaatneutraal landbouwsysteem te komen, hebben we een samenhangende aanpak nodig. De kabinetsvisie ‘Waardevol en verbonden’ en het realisatieplan van die visie bieden hiervoor een kader. Denk hierbij aan bijvoorbeeld een betere verbinding tussen landbouw en natuur, een lager gebruik van niet-hernieuwbare grondstoffen en een beter verdienvermogen voor duurzaam werkende ondernemers. In het Klimaatakkoord zijn concrete maatregelen afgesproken die verbonden zijn met de kabinetsvisie. Boeren, tuinders, bedrijven en andere partijen in en rond landbouw en landgebruik staan nu voor de uitdaging om deze activiteiten in samenhang uit te voeren.
Vraag 5: Welke praktische ideeën heeft u om zoveel mogelijk samenhang aan te brengen tussen de uitvoering van de afspraken uit het Klimaatakkoord en de visie Waardevol en Verbonden?
Bij deze vraag wordt voorbij gegaan aan een groot probleem: dat ons land steeds overbevolkter wordt vanwege de immigratie en dat het steeds moeilijker wordt om ons land daarnaast te benutten voor natuur en voor het telen van voldoende voedsel. Zonder fossiele brandstoffen lukt dat laatste niet!
Om de oorzaak van dit steeds groter wordende probleem te stoppen, zal de immigratie moeten worden gestopt. Dat zal meer ruimte geven voor duurzame landbouw, die immers minder per hectare opbrengt.
Vraag6
- Participatie bij duurzame elektriciteitsopwekking -Het kabinet vindt het van belang dat burgers en bedrijven kunnen participeren in zonne- en windparken. Met ‘participatie’ worden meerdere dingen bedoeld. Het gaat over het goed betrekken van burgers en bedrijven bij het maken van plannen voor zonne- en windparken, en bij het bouwen van de parken. Dat betekent onder andere dat mensen goed geïnformeerd worden, dat zij ideeën en suggesties kunnen aandragen, kunnen meedenken, en kunnen laten weten wat ze van de plannen vinden. Participatie bij zonne- en windenergie gaat ook over financiële participatie; wanneer bijvoorbeeld burgers, bedrijven of coöperaties geld investeren in een project en/of opbrengsten van een project ontvangen, bijvoorbeeld door uitkering van winst of via een omgevingsfonds voor de gemeenschap.
Op dit moment verzamelen overheden, bedrijven en andere organisaties kennis over hoe burgers en bedrijven kunnen participeren in zonne- en windparken. Dit wordt onder andere opgeschreven in een zogenaamde ‘handreiking’ over participatie in energieprojecten.
Vraag 6: Op welke manier(en) zou u willen participeren in zonne- en windenenergieprojecten en wat vindt u hierbij belangrijk? U kunt hierbij denken aan bovengenoemde voorbeelden, maar ook aan andere vormen van participatie.
Als particulier zie ik weinig mogelijkheden hierin te participeren. Zou ook niet nodig moeten zijn, want van oudsher is de elektriciteitsvoorziening een overheidstaak geweest.
Vraag7
- Het stimuleren van elektrische voertuigen -Om de klimaatimpact van de manier waarop we ons vervoeren te verlagen is een verschuiving nodig naar schone vormen van mobiliteit. Voor autoverkeer zijn elektrische voertuigen, aangedreven door duurzaam opgewekte elektriciteit, hard nodig voor die verschuiving. Het kabinet wil daarom de aanschaf van elektrische voertuigen stimuleren, als ook het leasen van elektrische auto’s. Dit geldt voor personen-, bestel- en vrachtauto’s. Daarvoor stelt de overheid subsidies beschikbaar.
Vraag 7a: Waar dient het kabinet rekening mee te houden bij de vormgeving van deze subsidies?
Voor de stimulering van elektrische auto’s onderzoekt het kabinet een subsidie bij de aankoop van een nieuwe of tweedehands elektrische personenauto, het verstrekken van laadtegoed en een subsidie voor een laadpaal en/of batterijgarantie.
Vraag 7b: Wat vindt u van deze instrumenten? Zijn er nog andere manieren om de aankoop van een elektrische auto aantrekkelijk te maken?
Vraag 7c: Wilt u nog andere overwegingen aan het kabinet meegeven voor de uitvoering van het klimaatbeleid voor mobiliteit?
In de inleiding tot deze vraag staat een pertinente onwaarheid, namelijk dat elektrische voertuigen hard nodig zijn.
Bij het maken van de batterij van een EV wordt de hoeveelheid CO2 uitgestoten die gelijk staat aan 100.000 km rijden met een gewone wagen. Vervolgens rijdt een EV op stroom die in ons land hoofdzakelijk met kolen en gas wordt opgewekt. Het stimuleren van EV in ons land is dan ook een zeer slechte zaak. Zoiets kan je pas doen als er voldoende duurzame elektriciteit beschikbaar is en de batterijen duurzamer zijn geworden. Dáár moet het geld dus in worden gestoken.
Het is werkelijk schandalig dat het publiek in deze consultatie met zo'n onwaarheid op het verkeerde been wordt gebracht. Hoe is dit in overheidsnaam mogelijk?!
De vergelijkingen tussen verschillende vormen van vervoer m.b.t. de CO2 uitstoot worden gebaseerd op het "well-to-wheel" principe en niet op wat nu gebeurt het "tank-to-wheel" principe. Er wordt in de Europese regelgeving voor CO2 uitstoot van wagens enkel gekeken naar de CO2 uitstoot per km na productie van de auto, dus zonder rekening te houden met batterijproductie en elektriciteitsproduktie, waardoor verkeerde maatregelen worden genomen.
In een gezamenlijke publicatie van onderzoeksbureaus Concawe en Ricardo wordt aangegeven dat een transitie naar "low carbon"vloeibare brandstoffen een gelijkwaardig effect heeft als elektrificering van het wagenpark.
Zie: https://www.concawe.eu/wp-content/uploads/RD18-001538-4-Q015713-Mass-EV-Adoption-and-Low-Carbon-Fuels-Scenarios.pdf
Vraag8
- De bijdrage van circulaire economie aan de klimaatopgave -Voor het klimaatvraagstuk maakt het niet uit of de emissies en emissiereducties binnen of buiten Nederland plaatsvinden. Internationaal is afgesproken dat de uitstoot van broeikasgassen wordt gemonitord op de plaats waar de emissies plaatsvinden. Dit wordt ook wel de “schoorsteenbenadering” genoemd. Er kunnen zich situaties voordoen waar het reduceren van emissies aan de schoorsteen resulteert in hogere (of lagere) emissies elders in de (internationale) productieketen. De schoorsteenbenadering houdt dus geen rekening met emissies die bepaalde activiteiten elders veroorzaken of voorkomen.
Hoewel de schoorsteenbenadering emissies elders in de keten buiten beschouwing laat, is deze aanpak nodig om nationale emissies onderling te kunnen vergelijken, en af te zetten tegen het doelbereik. Voor de nationale doelstelling van 49% CO2-reductie wordt daarom alleen naar nationale CO2-reductie gekeken. Omdat circulaire maatregelen gericht zijn op het sluiten van grondstofketens, vinden de CO2 effecten van deze maatregelen vaak plaats op verschillende plekken in een (internationale) productieketen. Om de kosten van de transitie voor de Nederlandse burger laag te houden, is het kabinet op zoek naar circulaire maatregelen die potentieel hebben om (vooral) in Nederland veel CO2 te reduceren.
Vraag 8: Welke circulaire diensten of concepten kunnen volgens u positief bijdragen aan het kostenefficiënt reduceren van CO2 op het Nederlandse grondgebied?
Het is een onzinnige vraag. De CO2 reductie kan veel goedkoper in het buitenland plaatsvinden, waar veel meer mogelijkheden zijn voor water-, zon- en windkracht, waar meer land is voor duurzame productie, waar meer besparingsmogelijkheden zijn in de industrie.
Vraag9
- De ruimtelijke inpassing van de energietransitie -De transitie brengt veranderingen mee in de fysieke leefomgeving. Een duurzaam energiesysteem vergt meer ruimte dan een fossiel systeem. Deze ruimte is in Nederland – waar elke vierkante meter al een (of meerdere) bestemming(en) heeft – niet vanzelfsprekend. Een goede ruimtelijke aanpak van de transitie, inclusief het maken van (soms ingrijpende) ruimtelijke keuzen, is daarmee een noodzakelijke voorwaarde voor het behalen van de klimaatdoelstellingen.
Vraag 9: Op welke wijze denkt u dat het draagvlak voor de ruimtelijke inpassing van bijvoorbeeld windmolens en zonnepanelen vergroot kan worden?
De overheid moet eerlijk zijn en waarheidsgetrouwe en complete informatie leveren, ook als die de transitie niet bevorderd. Dat schenkt namelijk vertrouwen en daarmee het draagvlak voor oplossingen die wél zinnig zijn.