Klimaatplan en INEK

Reactie

Naam Mr.drs. J de Lange
Plaats Bodegraven
Datum 3 oktober 2019

Vraag1

- Algemeen -

Het centrale doel in het klimaatbeleid, het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen, raakt aan het leven van alledag. Zo gaan we onze huizen anders verwarmen en gebruiken we andere vormen van energie. De transitie is daarom in de eerste plaats een maatschappelijke transitie. Burgers en bedrijven staan voor een reeks beslissingen die van invloed zijn op hoe we wonen, ons verplaatsen, wat we eten, de producten die we kopen, hoe we ons geld verdienen. Iedereen kan dus bijdragen aan de transitie. De overheid wil burgers en bedrijven hierbij zoveel mogelijk ondersteunen.

Vraag 1a: Wat zijn volgens u de belangrijkste aandachtspunten bij de uitvoering van het klimaatbeleid?

Vraag 1b: Hoe kijkt u aan tegen de rollen van verschillende partijen in de transitie (burgers, bedrijven, overheid, kennisinstellingen, NGO’s, etc.)?

Bij de uitvoering van het klimaatbeleid moet worden bedacht dat de uitgangspunten van het beleid zijn gebaseerd op politieke stellingnames en eenzijdig door het IPCC geformuleerde aannames. Nadat de klimaattafels en deze publieksconsultatie zijn gestart, heeft het IPCC zijn uitgangspunten geherformuleerd en dreigingen afgezwakt. Dit los van het feit dat er voldoende wetenschappelijke vraagtekens zijn gezet bij die uitgangspunten. Het feit dat de uitgangspunten voor het beleid in deze consultatie niet ter discussie (mogen) worden gesteld, betekent dat (slechts) vragen naar de uitvoering deze hele consultatie tot een farce maakt.

Wat betreft de rollen van de verschillende partijen in de transitie is duidelijk dat de individuele burger(s) geen enkele inbreng hebben gehad. Het bieden van de mogelijkheid om daar achteraf iets over te roepen in deze consultatie is een godspe.

Vraag2

- Strategie voor de lange termijn -

Het Klimaatplan en het INEK beschrijven het beleid voor de periode 2021-2030. Dat is er vooral op gericht om in 2030 -49% reductie t.o.v. 1990 te realiseren. Diverse maatregelen zullen ook bijdragen aan verdergaande reducties in de periode na 2030. Daarnaast zal aanvullend beleid voor de lange termijn nodig zijn. Dat beleid zal bovendien rekening moeten houden met toekomstige ontwikkelingen die ons voor nieuwe uitdagingen kunnen stellen. Daarom is een langetermijnoriëntatie in het beleid van belang. Het betreft ontwikkelingen en maatregelen op terreinen als technologie, sociale aspecten, financieel-economisch en de relatie met ander beleid. Enkele voorbeelden zijn de rol van hernieuwbaar gas, de ontwikkeling van gedrag, de prikkels die passend zijn om het bedrijfsleven klimaatvriendelijker te maken en hoe rekening kan worden gehouden met biodiversiteit.

Vraag 2: Welke onderwerpen (en uitdagingen) verdienen volgens u bijzondere aandacht van het klimaatbeleid met het oog op de periode 2030-2050 en waarom?
De in het beleidsplan opgesomde maatregelen hebben een dwingend krakter (althans, de formulering van de tekst komt dwingend over). Die opsomming is uiterst beperkt. Het eenvoudige feit dat kernenergie om politieke (?) redenen niet wordt genoemd, maakt het hele beleid tot een farce, een politiek fata morgana.

De beleidsmaatregelen kosten burgers en bedrijven honderden miljarden, terwijl de gewenste uitkomsten evident onhaalbaar zijn. De Nederlandse samenleving wordt immense taken opgelegd die de gehele levensomgeving omgooien. Er lijkt sprake van klimaatmarxisme. Inmiddels is het de burger duidelijk dat - bijvoorbeeld - het hele uitgangspunt van bijstook van biomassa is gebaseerd op politieke drogredenen. Kernenergie moet een plaats krijgen in de beleidsuitgangspunten, anders zal niemand geloven dat het hiet om realistisch beleid gaat.

Vraag3

- Samenwerking met andere landen -

Alle Europese lidstaten stellen, net als Nederland, een plan op (INEK) waarmee ze inzicht bieden in hun energie- en klimaatbeleid voor de periode 2021 tot en met 2030. Deze plannen vormen een instrument om het energie- en klimaatbeleid van de lidstaten onderling beter af te stemmen. Op een aantal onderwerpen werkt Nederland nauw samen met de buurlanden of met andere Europese lidstaten. Een aantal voorbeelden van samenwerking zijn:
• Het Nederlandse elektriciteitsnet is verbonden met de netwerken van andere West-Europese landen. Dit maakt internationaal transport van elektriciteit makkelijker, efficiënter en goedkoper. Voor gebruikers resulteert dit in lagere kosten en een hogere leveringszekerheid: de zekerheid dat er altijd elektriciteit uit het stopcontact komt.
• Met landen aan de Noordzee aan de ontwikkeling van windenergie op zee in internationale wateren.
• Nederland werkt in EU programma’s met andere regio’s, steden en lidstaten aan nieuwe innovatieve projecten, bijvoorbeeld op het gebied van duurzaam vervoer en slimme elektriciteitsnetten die vraag en aanbod van elektriciteit slim aan elkaar kunnen koppelen

Vraag 3a: Waar zou volgens u de samenwerking met andere lidstaten op gericht moeten zijn? Wat vraagt om samenwerking op Europees niveau en wat zou een plek moeten krijgen in samenwerking met (een kopgroep van) gelijkgestemde lidstaten?

Vraag 3b: Wat kunt u zelf bijdragen, en welke ondersteuningsbehoefte heeft u?
De vraagstelling is misleidend. Samenwerking met andere lidstaten moet gericht zijn op realistische implementatie van haalbare klimaat (politieke) uitgangspunten. In de vraag wordt gesteld dat samenwerking voor gebruikers resulteert in lagere kosten en een hogere leveringszekerheid. Dit is evident onjuist. Duitsland heeft te maken met toenemende instabiliteit en onvoldoende capaciteit van het netwerk door te onregelmatige aanvoer van windenergie. In Nederland staan de meeste windmolens in dunbevolkte gebeiden. Het netwerk heeft onvoldoende capaciteit om die energie naar de grote steden te transporten. De enige constante toevoer van electriciteit in Europa komt uit Franse kerncentrales. Maar daar geldt - zoals in alle andere landen dan Nederland - dat eigen gebruikers voor gaan. Bovendien worden gebruikers in Nederland opgezadeld met torenhoge belastingen, die voortdurend stijgen.

Wij hebben alle mogelijke energiebesparende maatregelen genomen. Ons geld is op. Verder lenen kan niet meer. Dus als er meer moet, dan moeten de belastingen drastisch lager, en worden aangevuld met toereikende subsidies.

Vraag4

- De verduurzaming van de gebouwde omgeving -

Woningen en andere gebouwen, zoals kantoren en scholen, gaan de komende 30 jaar verduurzamen. Dat betekent onder andere dat we niet meer op gas koken maar via inductie, en dat we onze huizen in de toekomst verwarmen via elektriciteit of duurzaam gas. Dat gaat geleidelijk en start in de wijken waar het aardgasnet vervangen moet worden, of waar aardgas nu al kosteneffectief vervangen kan worden door duurzame warmte, elektriciteit of duurzaam gas. Gemeenten voeren hierover de regie.

Tegelijk stimuleren we individuele woningeigenaren, verhuurders van woningen en eigenaren van andere gebouwen, zoals kantoren, nu al te starten met energiebesparende maatregelen, door op natuurlijke momenten van verbouwing of vervanging van de cv-ketel te kiezen voor isolatie en duurzamere verwarmingsopties. Tot 2030 zijn er subsidiemiddelen beschikbaar voor isolatie en warmte-installaties. De energiebelasting wordt aangepast zodat een sterkere prikkel ontstaat om te verduurzamen doordat investeringen in verduurzaming zich sneller terugverdienen. Voor individuele woningeigenaren zal het kabinet een breed palet aan aantrekkelijke financieringsmogelijkheden beschikbaar maken, waaronder gebouwgebonden financiering en een warmtefonds met aantrekkelijke voorfinanciering voor iedereen (ook voor degenen die nu geen financieringsmogelijkheden hebben).

Corporaties gaan afspraken maken over tussendoelen in 2030. Er worden een standaard en streefwaarden ontwikkeld om woningeigenaren en verhuurders handelingsperspectief te bieden.
Om ervoor te zorgen dat de energiekosten van meer huishoudens lager worden of niet onevenredig hard stijgen, moeten we ervoor zorgen dat het verduurzamen van woningen goedkoper wordt. Door de bij de Bouwagenda aangesloten partijen wordt de komende jaren gewerkt aan een kostenreductie van de verduurzaming van 20 tot 40%. Ter ondersteuning hiervan is inmiddels een ambitieus innovatie- en opschalingsprogramma gestart en het Bouw Techniek en Innovatie Centrum opgericht. Voor de gebouwen als kantoren, scholen en zorginstellingen komt er een streefdoel voor 2030 en een eindnorm in 2050. In routekaarten geven grote gebouweigenaren aan hoe ze toewerken naar het streefdoel en de eindnorm. De afspraken over de gebouwde omgeving vormen zo een samenhangend geheel.

Vraag 4: Welke aanvullende ideeën heeft u om de gebouwde omgeving te verduurzamen? En wat kunt u daar zelf aan bijdragen?
Deze vraag is wederom suggestief en dwingt in een bepaalde richting. Wederom staan uitgangspunten niet ter discussie. Zolang daar niet over gesproken mag worden, heeft het weinig zin om te praten over wat de burger vindt. De warmtenetten zijn opgezet vanuit een communistische beleidsvisie. Inmiddels is duidelijk dat deze uiterst ineffectief zijn, en (onder meer) leiden tot torenhoge financiele tekorten. Dat kunnen wij, burgers, aanvullen door nog hogere belastingen. Duurzame verwarmingsopties blijken niet duurzaam. Nederland massaal aan de warmtepomp leidt tot een ondergrond als een gatenkaas. Straks niet meer alleen aardbevingen in Groningen, maar in heel Nederland. De meest efficiente optie om de gebouwde omgeving te verduurzamen is om het gasverbod terug te draaien.

Vraag5

- De klimaatopgave in de landbouw -

In 2050 is de wereldbevolking gegroeid tot zo’n 9,5 miljard mensen. Om de aarde niet uit te putten, moeten we anders gaan consumeren en produceren. Een omschakeling is nodig waarin niet druk op de kostprijs van producten leidend is maar het streven naar voortdurende verlaging van het verbruik van grondstoffen en vermindering van de druk op onze leefomgeving. Dat betekent ook een andere inrichting van onze landbouw en landgebruik, zodat grondstoffen en hulpbronnen op een duurzame manier worden gewonnen en optimaal worden benut. Om tot zo’n circulair en klimaatneutraal landbouwsysteem te komen, hebben we een samenhangende aanpak nodig. De kabinetsvisie ‘Waardevol en verbonden’ en het realisatieplan van die visie bieden hiervoor een kader. Denk hierbij aan bijvoorbeeld een betere verbinding tussen landbouw en natuur, een lager gebruik van niet-hernieuwbare grondstoffen en een beter verdienvermogen voor duurzaam werkende ondernemers. In het Klimaatakkoord zijn concrete maatregelen afgesproken die verbonden zijn met de kabinetsvisie. Boeren, tuinders, bedrijven en andere partijen in en rond landbouw en landgebruik staan nu voor de uitdaging om deze activiteiten in samenhang uit te voeren.

Vraag 5: Welke praktische ideeën heeft u om zoveel mogelijk samenhang aan te brengen tussen de uitvoering van de afspraken uit het Klimaatakkoord en de visie Waardevol en Verbonden?
Er is maar 1 oplossing om tegen redelijke kosten tot aanvaardbare oplossingen te komen, en dat is door de overambitieuze beleidsdoelstellingen realistisch te herformuleren. De huidige gekozen weg leidt tot duizenden miljarden aan onnodige extra kosten. Beleidseffecten zijn niet doorgerekend. Er is maar 1 partij die de kosten van de energietransitie uiteindelijk op zijn bordje krijgt, en dat zijn de burgers, de consumenten.

Vraag6

- Participatie bij duurzame elektriciteitsopwekking -

Het kabinet vindt het van belang dat burgers en bedrijven kunnen participeren in zonne- en windparken. Met ‘participatie’ worden meerdere dingen bedoeld. Het gaat over het goed betrekken van burgers en bedrijven bij het maken van plannen voor zonne- en windparken, en bij het bouwen van de parken. Dat betekent onder andere dat mensen goed geïnformeerd worden, dat zij ideeën en suggesties kunnen aandragen, kunnen meedenken, en kunnen laten weten wat ze van de plannen vinden. Participatie bij zonne- en windenergie gaat ook over financiële participatie; wanneer bijvoorbeeld burgers, bedrijven of coöperaties geld investeren in een project en/of opbrengsten van een project ontvangen, bijvoorbeeld door uitkering van winst of via een omgevingsfonds voor de gemeenschap.

Op dit moment verzamelen overheden, bedrijven en andere organisaties kennis over hoe burgers en bedrijven kunnen participeren in zonne- en windparken. Dit wordt onder andere opgeschreven in een zogenaamde ‘handreiking’ over participatie in energieprojecten.

Vraag 6: Op welke manier(en) zou u willen participeren in zonne- en windenenergieprojecten en wat vindt u hierbij belangrijk? U kunt hierbij denken aan bovengenoemde voorbeelden, maar ook aan andere vormen van participatie.
Ik wil helemaal niet participeren in zonne- en windenenergieprojecten omdat deze per definitie onrendabel zijn. Ik betaal me al blauw aan aanvullende energiebelastingen, waar ik helemaal niets voor terug krijg. Sterker, die lasten stijgen alleen maar. Die participatie is slechts bedoelt om het draagvlak onder de bevolking te vergroten.

Vraag7

- Het stimuleren van elektrische voertuigen -

Om de klimaatimpact van de manier waarop we ons vervoeren te verlagen is een verschuiving nodig naar schone vormen van mobiliteit. Voor autoverkeer zijn elektrische voertuigen, aangedreven door duurzaam opgewekte elektriciteit, hard nodig voor die verschuiving. Het kabinet wil daarom de aanschaf van elektrische voertuigen stimuleren, als ook het leasen van elektrische auto’s. Dit geldt voor personen-, bestel- en vrachtauto’s. Daarvoor stelt de overheid subsidies beschikbaar.

Vraag 7a: Waar dient het kabinet rekening mee te houden bij de vormgeving van deze subsidies?

Voor de stimulering van elektrische auto’s onderzoekt het kabinet een subsidie bij de aankoop van een nieuwe of tweedehands elektrische personenauto, het verstrekken van laadtegoed en een subsidie voor een laadpaal en/of batterijgarantie.

Vraag 7b: Wat vindt u van deze instrumenten? Zijn er nog andere manieren om de aankoop van een elektrische auto aantrekkelijk te maken?

Vraag 7c: Wilt u nog andere overwegingen aan het kabinet meegeven voor de uitvoering van het klimaatbeleid voor mobiliteit?

Ik wordt er een beetje moe van. Ook hier is sprake van opgedrongen oplossingen waar de gewone burger niets aan heeft. Wij hebben 10 jaar ervaring met electrisch rijden. Naarmate de auto('s) ouder worden, is de uitval van de electrische componenten (batterijen) groter. De vervanging kost kapitalen. Dit betekent dat de afschrijving van de auto('s) immens is. Bovendien heeft de overheid (en met name de kabinetten Rutte) zich bij herhaling onbetrouwbaar getoont op verlerlei terrein. Als er al subsidies komen, worden die binnen de kortste keren afgebouwd. Bovendien moeten die ergens van betaald worden, en dat betekent dat de lasten van de burgers weer hoger worden.

Dit werkt alleen als de overheid (dus de politiek) zich consistent betrouwbaar toont. Die hoop heb ik in ieder geval opgegeven.

Vraag8

- De bijdrage van circulaire economie aan de klimaatopgave -

Voor het klimaatvraagstuk maakt het niet uit of de emissies en emissiereducties binnen of buiten Nederland plaatsvinden. Internationaal is afgesproken dat de uitstoot van broeikasgassen wordt gemonitord op de plaats waar de emissies plaatsvinden. Dit wordt ook wel de “schoorsteenbenadering” genoemd. Er kunnen zich situaties voordoen waar het reduceren van emissies aan de schoorsteen resulteert in hogere (of lagere) emissies elders in de (internationale) productieketen. De schoorsteenbenadering houdt dus geen rekening met emissies die bepaalde activiteiten elders veroorzaken of voorkomen.

Hoewel de schoorsteenbenadering emissies elders in de keten buiten beschouwing laat, is deze aanpak nodig om nationale emissies onderling te kunnen vergelijken, en af te zetten tegen het doelbereik. Voor de nationale doelstelling van 49% CO2-reductie wordt daarom alleen naar nationale CO2-reductie gekeken. Omdat circulaire maatregelen gericht zijn op het sluiten van grondstofketens, vinden de CO2 effecten van deze maatregelen vaak plaats op verschillende plekken in een (internationale) productieketen. Om de kosten van de transitie voor de Nederlandse burger laag te houden, is het kabinet op zoek naar circulaire maatregelen die potentieel hebben om (vooral) in Nederland veel CO2 te reduceren.

Vraag 8: Welke circulaire diensten of concepten kunnen volgens u positief bijdragen aan het kostenefficiënt reduceren van CO2 op het Nederlandse grondgebied?
Die oplossing is duidelijk. Introductie van kernenergie, althans minstens het bespreekbaar maken van die mogelijkheid. Verder dient de helft van Nederland te worden bedekt met bos, bij voorkeur op plaatsen waar nu windmolens staan.

Vraag9

- De ruimtelijke inpassing van de energietransitie -

De transitie brengt veranderingen mee in de fysieke leefomgeving. Een duurzaam energiesysteem vergt meer ruimte dan een fossiel systeem. Deze ruimte is in Nederland – waar elke vierkante meter al een (of meerdere) bestemming(en) heeft – niet vanzelfsprekend. Een goede ruimtelijke aanpak van de transitie, inclusief het maken van (soms ingrijpende) ruimtelijke keuzen, is daarmee een noodzakelijke voorwaarde voor het behalen van de klimaatdoelstellingen.

Vraag 9: Op welke wijze denkt u dat het draagvlak voor de ruimtelijke inpassing van bijvoorbeeld windmolens en zonnepanelen vergroot kan worden?
Door het teruggrijpen op realistische en feitelijke (wetenschappelijke) uitgangspunten om klimaatbeleid op te baseren. Het is duidelijk dat nu sprake is van een ideologisch gemotiveerde transitie die is gebaseerd op wankele wetenschappelijke uitgangspunten. Ik wil helemaal geen verdere ruimtelijke inpassing van windmolens. De grootschalige inpassing van zonneweiden heeft grote negatieve invloeden op het ruimtebeslag en de omliggende natuur. Hetzelfde geldt voor windmolens.