Klimaatplan en INEK

Reactie

Naam Ing. H.J.M. Mescher
Plaats Tilburg
Datum 30 september 2019

Vraag2

- Strategie voor de lange termijn -

Het Klimaatplan en het INEK beschrijven het beleid voor de periode 2021-2030. Dat is er vooral op gericht om in 2030 -49% reductie t.o.v. 1990 te realiseren. Diverse maatregelen zullen ook bijdragen aan verdergaande reducties in de periode na 2030. Daarnaast zal aanvullend beleid voor de lange termijn nodig zijn. Dat beleid zal bovendien rekening moeten houden met toekomstige ontwikkelingen die ons voor nieuwe uitdagingen kunnen stellen. Daarom is een langetermijnoriëntatie in het beleid van belang. Het betreft ontwikkelingen en maatregelen op terreinen als technologie, sociale aspecten, financieel-economisch en de relatie met ander beleid. Enkele voorbeelden zijn de rol van hernieuwbaar gas, de ontwikkeling van gedrag, de prikkels die passend zijn om het bedrijfsleven klimaatvriendelijker te maken en hoe rekening kan worden gehouden met biodiversiteit.

Vraag 2: Welke onderwerpen (en uitdagingen) verdienen volgens u bijzondere aandacht van het klimaatbeleid met het oog op de periode 2030-2050 en waarom?
Onderken het belang van een lange termijn nationale energievisie. Als in de periode tot 2030 op basis van regionale energie strategieën oplossingen worden gekozen waarbij regionale energie/warmtebronnen worden ontwikkeld die via (dure) nieuwe distributienetten woningen en gebouwen van warmte voorzien kan wel eens blijken dat energiebronnen die op termijn nationaal worden ontwikkeld voor aanzienlijk lagere kosten per duurzame hoeveelheid warmte kunnen worden aangesloten. Als regionale investeringen dan nog niet zijn afgeschreven dreigen grote maatschappelijke kosten en ook individuele eigenaren kunnen 'regret' maatregelen hebben getroffen. Als voorbeeld: vervanging van huidige elektriciteitscentrales door (technologisch sterk vernieuwde) kerncentrales met in de nabijheid waterstoffabrieken. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van bestaande elektriciteit en gasdistributiesystemen en blijven technische aanpassingen aan installaties in woningen en gebouwen relatief beperkt. Met name voor de bestaande bebouwde omgeving heeft een dergelijke oplossing aanzienlijke voordelen omdat grote wijzigingen in infrastructuur en gebouw installaties beperkt blijven en extra ruimtebeslag (zonne- en windmolenparken) beperkt kunnen blijven tot waar dit ruimtelijk inpasbaar en acceptabel is.

Vraag4

- De verduurzaming van de gebouwde omgeving -

Woningen en andere gebouwen, zoals kantoren en scholen, gaan de komende 30 jaar verduurzamen. Dat betekent onder andere dat we niet meer op gas koken maar via inductie, en dat we onze huizen in de toekomst verwarmen via elektriciteit of duurzaam gas. Dat gaat geleidelijk en start in de wijken waar het aardgasnet vervangen moet worden, of waar aardgas nu al kosteneffectief vervangen kan worden door duurzame warmte, elektriciteit of duurzaam gas. Gemeenten voeren hierover de regie.

Tegelijk stimuleren we individuele woningeigenaren, verhuurders van woningen en eigenaren van andere gebouwen, zoals kantoren, nu al te starten met energiebesparende maatregelen, door op natuurlijke momenten van verbouwing of vervanging van de cv-ketel te kiezen voor isolatie en duurzamere verwarmingsopties. Tot 2030 zijn er subsidiemiddelen beschikbaar voor isolatie en warmte-installaties. De energiebelasting wordt aangepast zodat een sterkere prikkel ontstaat om te verduurzamen doordat investeringen in verduurzaming zich sneller terugverdienen. Voor individuele woningeigenaren zal het kabinet een breed palet aan aantrekkelijke financieringsmogelijkheden beschikbaar maken, waaronder gebouwgebonden financiering en een warmtefonds met aantrekkelijke voorfinanciering voor iedereen (ook voor degenen die nu geen financieringsmogelijkheden hebben).

Corporaties gaan afspraken maken over tussendoelen in 2030. Er worden een standaard en streefwaarden ontwikkeld om woningeigenaren en verhuurders handelingsperspectief te bieden.
Om ervoor te zorgen dat de energiekosten van meer huishoudens lager worden of niet onevenredig hard stijgen, moeten we ervoor zorgen dat het verduurzamen van woningen goedkoper wordt. Door de bij de Bouwagenda aangesloten partijen wordt de komende jaren gewerkt aan een kostenreductie van de verduurzaming van 20 tot 40%. Ter ondersteuning hiervan is inmiddels een ambitieus innovatie- en opschalingsprogramma gestart en het Bouw Techniek en Innovatie Centrum opgericht. Voor de gebouwen als kantoren, scholen en zorginstellingen komt er een streefdoel voor 2030 en een eindnorm in 2050. In routekaarten geven grote gebouweigenaren aan hoe ze toewerken naar het streefdoel en de eindnorm. De afspraken over de gebouwde omgeving vormen zo een samenhangend geheel.

Vraag 4: Welke aanvullende ideeën heeft u om de gebouwde omgeving te verduurzamen? En wat kunt u daar zelf aan bijdragen?
Als woningen en gebouwen worden aangesloten op andere manieren van warmtevoorziening, dan heeft de individuele eigenaar weinig te zeggen over welke energiedrager in zijn wijk beschikbaar komt. Belangrijk is dan dat iedereen net zoveel voor een MJ warmte betaalt. Eigenaren/huurders die worden aangesloten op een warmtenet of een ander gas willen voor dezelfde hoeveelheid warmte die zij nodig hebben prijzen betalen die onafhankelijk zijn van de energiedrager. Zo niet dan dreigen wijken met elkaar in concurrentie te gaan om wie de goedkoopste energie krijgt. Er ontstaat ongewenste maatschappelijke ongelijkheid. Er moet gewerkt worden een nationale regeling die hierin voorziet.

Daarnaast zou gedacht kunnen worden aan een energietarief dat progressief toeneemt als een gebouw/woning een warmtevraag heeft die uitstijgt boven de streefwaarde. Zo motiveer je verduurzaming/isolatie en zuinig gedrag.

Vraag9

- De ruimtelijke inpassing van de energietransitie -

De transitie brengt veranderingen mee in de fysieke leefomgeving. Een duurzaam energiesysteem vergt meer ruimte dan een fossiel systeem. Deze ruimte is in Nederland – waar elke vierkante meter al een (of meerdere) bestemming(en) heeft – niet vanzelfsprekend. Een goede ruimtelijke aanpak van de transitie, inclusief het maken van (soms ingrijpende) ruimtelijke keuzen, is daarmee een noodzakelijke voorwaarde voor het behalen van de klimaatdoelstellingen.

Vraag 9: Op welke wijze denkt u dat het draagvlak voor de ruimtelijke inpassing van bijvoorbeeld windmolens en zonnepanelen vergroot kan worden?
Windmolens en zonnepanelen leveren per m2 relatief weinig energie (energiedichtheid is laag). Hoewel kernenergie formeel niet als duurzaam kan worden aangemerkt heeft deze vorm van energieopwekking een enorm voordeel in energiedichtheid waardoor relatief weinig ruimte benodigd is. Bestaande fossiele elektriciteitscentrales bezetten aanzienlijk meer oppervlak dan kerncentrales met hetzelfde vermogen. Door kerncentrales te bouwen kunnen windmolens op land en zonneparken op land worden voorkomen, blijft het (schaarse) land beschikbaar voor andere doeleinden en kan horizonvervuiling, schaduwwerking en geluidsoverlast worden voorkomen.
Juist omdat een lange termijn nationale energievisie niet wordt geformuleerd (roze olifant in de politiek?) en dat het aan de regio wordt overgelaten om lokale/regionale oplossingen te vinden waarbij kernenergie en/of waterstof logischerwijs buiten beschouwing worden gelaten ontstaan de problemen in de ruimtelijke inpassing (onze leefomgeving).