Klimaatplan en INEK

Reactie

Naam S. W. van de Poll
Plaats Den Hoorn (ZH)
Datum 3 oktober 2019

Vraag1

- Algemeen -

Het centrale doel in het klimaatbeleid, het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen, raakt aan het leven van alledag. Zo gaan we onze huizen anders verwarmen en gebruiken we andere vormen van energie. De transitie is daarom in de eerste plaats een maatschappelijke transitie. Burgers en bedrijven staan voor een reeks beslissingen die van invloed zijn op hoe we wonen, ons verplaatsen, wat we eten, de producten die we kopen, hoe we ons geld verdienen. Iedereen kan dus bijdragen aan de transitie. De overheid wil burgers en bedrijven hierbij zoveel mogelijk ondersteunen.

Vraag 1a: Wat zijn volgens u de belangrijkste aandachtspunten bij de uitvoering van het klimaatbeleid?

Vraag 1b: Hoe kijkt u aan tegen de rollen van verschillende partijen in de transitie (burgers, bedrijven, overheid, kennisinstellingen, NGO’s, etc.)?

1a: Ik ben van mening dat er eerst beter onderzoek gedaan moet worden naar de veronderstelde wetenschappelijke consensus. Er wordt nu een aanname gedaan dat de conclusie van enkele onderzoeken de juiste zou zijn en de kritiek op die onderzoeken wordt door de meeste politieke partijen genegeerd. De kritiek is bijvoorbeeld goed verwoord in het wetenschappelijke artikel: "Climate Consensus and ‘Misinformation’: A Rejoinder to Agnotology, Scientific Consensus, and the Teaching and Learning of Climate Change" van David R. Legates en collega's. Ook de rapporten van het IPCC zijn op een twijfelachtige manier tot stand gekomen. Veel van de conclusies en samenvattingen zijn bepaald door diplomaten en niet door experts op het gebied van klimaatwetenschap (zie later genoemde IAC assessment). Daarnaast kiest het IPCC zelf welke experts er wel en niet een bijdrage mogen leveren. Het blinde vertrouwen in deze rapporten vind ik geen goede zaak. Nederland zou een onafhankelijk onderzoek moeten uitvoeren en het IPCC rapport toetsen met behulp van een brede groep klimaatwetenschappers. Voor de uitvoering van deze toets zou bijvoorbeeld het IAC om advies gevraagd kunnen worden. Het IAC is een samenwerkingsverband van nationale wetenschapsacademies die door het IPCC gevraagd is om, kort gezegd, hun methode te toetsen op wetenschappelijke kwaliteit en betrouwbaarheid. Zij waren vrij kritisch over de werkwijze van het IPCC. Dit is terug te lezen in de IAC publicatie: "Climate change assessments Review of the processes and procedures of the IPCC" van oktober 2010. Daarnaast zou het tegengeluid vanuit het NIPCC ook wetenschappelijk getoetst moeten worden. Zij hebben meerdere rapporten gepubliceerd die veel claims van het IPCC ontkrachten. Ze citeren een grote hoeveelheid wetenschappelijke artikelen om hun stellingen te onderbouwen. Ik zou het erg goed vinden als er een wetenschappelijke commissie zou komen om die stellingen te onderzoeken door al die geciteerde artikelen te analyseren op wetenschappelijke juistheid.

1b: Ik vind dat in eerste instantie kennisinstellingen, de overheid, onafhankelijke experts en geïnteresseerde burgers het voortouw moeten nemen om de wetenschappelijke claims en toekomstvoorspellingen op waarheid en wetenschappelijke integriteit te toetsen. Pas als we een goed beeld hebben van het daadwerkelijke probleem en van de invloed die de mens kan hebben; zou je bedrijven, NGOs en diplomaten kunnen betrekken bij een gezamenlijke uitvoering.

Vraag2

- Strategie voor de lange termijn -

Het Klimaatplan en het INEK beschrijven het beleid voor de periode 2021-2030. Dat is er vooral op gericht om in 2030 -49% reductie t.o.v. 1990 te realiseren. Diverse maatregelen zullen ook bijdragen aan verdergaande reducties in de periode na 2030. Daarnaast zal aanvullend beleid voor de lange termijn nodig zijn. Dat beleid zal bovendien rekening moeten houden met toekomstige ontwikkelingen die ons voor nieuwe uitdagingen kunnen stellen. Daarom is een langetermijnoriëntatie in het beleid van belang. Het betreft ontwikkelingen en maatregelen op terreinen als technologie, sociale aspecten, financieel-economisch en de relatie met ander beleid. Enkele voorbeelden zijn de rol van hernieuwbaar gas, de ontwikkeling van gedrag, de prikkels die passend zijn om het bedrijfsleven klimaatvriendelijker te maken en hoe rekening kan worden gehouden met biodiversiteit.

Vraag 2: Welke onderwerpen (en uitdagingen) verdienen volgens u bijzondere aandacht van het klimaatbeleid met het oog op de periode 2030-2050 en waarom?
2: De ontwikkeling van goedkopere en duurzamere energiebronnen verdient speciale aandacht. Om op de lange termijn wereldwijd CO2 uitstoot terug te kunnen dringen is het van belang dat er technologieën komen die duurzamer zijn én goedkoper. Dit omdat armere landen alleen op een duurzame technologie over kunnen stappen als het ook betaalbaar is. Hoogstwaarschijnlijk zullen zij voor zeer lange tijd de goedkoopste optie verkiezen boven ieder ander alternatief. Omdat CO2 een wereldwijd effect heeft vind ik dat wij oog moeten hebben voor het verminderen van wereldwijde uitstoot en ons niet moeten fixeren op de eigen emissies. Daarom zou Nederland zich moeten richten op innovatie op het gebied van duurzame energiebronnen en op expertiseontwikkeling omtrent adaptatie. Dit zal op de langere termijn veel effectiever zijn dan het grootschalig produceren van energie met de huidige oplossingen die als relatief duurzaam worden gezien. Het bouwen van grote windmolenparken en zonneweides etc. kost nu heel veel geld en zal voor relatief weinig vermindering van CO2 uitstoot zorgen. Daarnaast zorgt grootschalige productie nauwelijks voor innovatie. Voor innovatie zijn testprojecten op kleine schaal voldoende.

Vraag3

- Samenwerking met andere landen -

Alle Europese lidstaten stellen, net als Nederland, een plan op (INEK) waarmee ze inzicht bieden in hun energie- en klimaatbeleid voor de periode 2021 tot en met 2030. Deze plannen vormen een instrument om het energie- en klimaatbeleid van de lidstaten onderling beter af te stemmen. Op een aantal onderwerpen werkt Nederland nauw samen met de buurlanden of met andere Europese lidstaten. Een aantal voorbeelden van samenwerking zijn:
• Het Nederlandse elektriciteitsnet is verbonden met de netwerken van andere West-Europese landen. Dit maakt internationaal transport van elektriciteit makkelijker, efficiënter en goedkoper. Voor gebruikers resulteert dit in lagere kosten en een hogere leveringszekerheid: de zekerheid dat er altijd elektriciteit uit het stopcontact komt.
• Met landen aan de Noordzee aan de ontwikkeling van windenergie op zee in internationale wateren.
• Nederland werkt in EU programma’s met andere regio’s, steden en lidstaten aan nieuwe innovatieve projecten, bijvoorbeeld op het gebied van duurzaam vervoer en slimme elektriciteitsnetten die vraag en aanbod van elektriciteit slim aan elkaar kunnen koppelen

Vraag 3a: Waar zou volgens u de samenwerking met andere lidstaten op gericht moeten zijn? Wat vraagt om samenwerking op Europees niveau en wat zou een plek moeten krijgen in samenwerking met (een kopgroep van) gelijkgestemde lidstaten?

Vraag 3b: Wat kunt u zelf bijdragen, en welke ondersteuningsbehoefte heeft u?
3a: Samenwerking zou gericht moeten zijn op innovatie. Dit omdat grote productieprojecten nog erg duur zijn, zeker wereldwijd bezien. De duurzame technologieën zijn nog niet rijp voor grootschalige implementatie. Dus bijvoorbeeld de ontwikkeling van windenergie op zee lijkt mij een slecht idee. Ik zou wel voorstander zijn van een klein testproject waar bijvoorbeeld verschillende windmolenversies worden getest. Waar dan na een aantal jaar bekeken wordt wat de kosten zijn per energie-eenheid met uiteindelijk als doel om een kostprijs te krijgen die internationaal competitief is met de huidige fossiele energiebronnen. Grote projecten zouden pas uitgevoerd moeten worden als op basis van ervaring met kleinere projecten aannemelijk gemaakt is dat de extra kosten voor de energie in lijn liggen met een redelijke beprijzing van CO2 uitstoot.

3b: Ik heb geen ondersteuningsbehoefte. Ik zou bij kunnen dragen door voorstellen voor innovatieve projecten te lezen en mijn invalshoek daarover te delen. Verder zou ik wetenschappelijke claims kunnen toetsen en de kritiek daarop kunnen waarderen.

Vraag4

- De verduurzaming van de gebouwde omgeving -

Woningen en andere gebouwen, zoals kantoren en scholen, gaan de komende 30 jaar verduurzamen. Dat betekent onder andere dat we niet meer op gas koken maar via inductie, en dat we onze huizen in de toekomst verwarmen via elektriciteit of duurzaam gas. Dat gaat geleidelijk en start in de wijken waar het aardgasnet vervangen moet worden, of waar aardgas nu al kosteneffectief vervangen kan worden door duurzame warmte, elektriciteit of duurzaam gas. Gemeenten voeren hierover de regie.

Tegelijk stimuleren we individuele woningeigenaren, verhuurders van woningen en eigenaren van andere gebouwen, zoals kantoren, nu al te starten met energiebesparende maatregelen, door op natuurlijke momenten van verbouwing of vervanging van de cv-ketel te kiezen voor isolatie en duurzamere verwarmingsopties. Tot 2030 zijn er subsidiemiddelen beschikbaar voor isolatie en warmte-installaties. De energiebelasting wordt aangepast zodat een sterkere prikkel ontstaat om te verduurzamen doordat investeringen in verduurzaming zich sneller terugverdienen. Voor individuele woningeigenaren zal het kabinet een breed palet aan aantrekkelijke financieringsmogelijkheden beschikbaar maken, waaronder gebouwgebonden financiering en een warmtefonds met aantrekkelijke voorfinanciering voor iedereen (ook voor degenen die nu geen financieringsmogelijkheden hebben).

Corporaties gaan afspraken maken over tussendoelen in 2030. Er worden een standaard en streefwaarden ontwikkeld om woningeigenaren en verhuurders handelingsperspectief te bieden.
Om ervoor te zorgen dat de energiekosten van meer huishoudens lager worden of niet onevenredig hard stijgen, moeten we ervoor zorgen dat het verduurzamen van woningen goedkoper wordt. Door de bij de Bouwagenda aangesloten partijen wordt de komende jaren gewerkt aan een kostenreductie van de verduurzaming van 20 tot 40%. Ter ondersteuning hiervan is inmiddels een ambitieus innovatie- en opschalingsprogramma gestart en het Bouw Techniek en Innovatie Centrum opgericht. Voor de gebouwen als kantoren, scholen en zorginstellingen komt er een streefdoel voor 2030 en een eindnorm in 2050. In routekaarten geven grote gebouweigenaren aan hoe ze toewerken naar het streefdoel en de eindnorm. De afspraken over de gebouwde omgeving vormen zo een samenhangend geheel.

Vraag 4: Welke aanvullende ideeën heeft u om de gebouwde omgeving te verduurzamen? En wat kunt u daar zelf aan bijdragen?
4: Om verschillende maatregelen goed met elkaar te kunnen vergelijken zou er een bedrag bepaald moeten worden hoeveel de reductie van een ton CO2 uitstoot de samenleving waard is. Op die manier kan men beter inschatten of een reductie kosteneffectief is of niet. Het bedrag dat wordt gekozen zou redelijk moeten zijn ten opzichte van de reductie die wereldwijd op lange termijn gehaald zou kunnen worden als we dat geld in innovatie hadden gestoken in plaats van in het terugdringen van de eigen uitstoot. De energiebelasting en/of de subsidies zouden ook gebaseerd moeten zijn op dit bedrag. De kosten voor het bieden van financieringsmogelijkheden moeten ook gezien worden als subsidie en dus ook gebaseerd zijn op dat bedrag per ton CO2 uitstoot. Iedere technologie die aangedragen wordt als duurzaam zou beter getoetst moeten worden om te bepalen of het wel echt duurzaam is. Zo vind ik bijvoorbeeld waterstofgas en een aantal vormen van duurzaam gas erg twijfelachtig. Projecten zouden gericht moeten zijn op innovatie. Overgaan naar opschaling zou pas moeten gebeuren als het kosteneffectief wordt geacht.

Vraag5

- De klimaatopgave in de landbouw -

In 2050 is de wereldbevolking gegroeid tot zo’n 9,5 miljard mensen. Om de aarde niet uit te putten, moeten we anders gaan consumeren en produceren. Een omschakeling is nodig waarin niet druk op de kostprijs van producten leidend is maar het streven naar voortdurende verlaging van het verbruik van grondstoffen en vermindering van de druk op onze leefomgeving. Dat betekent ook een andere inrichting van onze landbouw en landgebruik, zodat grondstoffen en hulpbronnen op een duurzame manier worden gewonnen en optimaal worden benut. Om tot zo’n circulair en klimaatneutraal landbouwsysteem te komen, hebben we een samenhangende aanpak nodig. De kabinetsvisie ‘Waardevol en verbonden’ en het realisatieplan van die visie bieden hiervoor een kader. Denk hierbij aan bijvoorbeeld een betere verbinding tussen landbouw en natuur, een lager gebruik van niet-hernieuwbare grondstoffen en een beter verdienvermogen voor duurzaam werkende ondernemers. In het Klimaatakkoord zijn concrete maatregelen afgesproken die verbonden zijn met de kabinetsvisie. Boeren, tuinders, bedrijven en andere partijen in en rond landbouw en landgebruik staan nu voor de uitdaging om deze activiteiten in samenhang uit te voeren.

Vraag 5: Welke praktische ideeën heeft u om zoveel mogelijk samenhang aan te brengen tussen de uitvoering van de afspraken uit het Klimaatakkoord en de visie Waardevol en Verbonden?
5: Ik heb mij te weinig verdiept in dit onderwerp om een waardevolle inbreng te kunnen leveren.

Vraag6

- Participatie bij duurzame elektriciteitsopwekking -

Het kabinet vindt het van belang dat burgers en bedrijven kunnen participeren in zonne- en windparken. Met ‘participatie’ worden meerdere dingen bedoeld. Het gaat over het goed betrekken van burgers en bedrijven bij het maken van plannen voor zonne- en windparken, en bij het bouwen van de parken. Dat betekent onder andere dat mensen goed geïnformeerd worden, dat zij ideeën en suggesties kunnen aandragen, kunnen meedenken, en kunnen laten weten wat ze van de plannen vinden. Participatie bij zonne- en windenergie gaat ook over financiële participatie; wanneer bijvoorbeeld burgers, bedrijven of coöperaties geld investeren in een project en/of opbrengsten van een project ontvangen, bijvoorbeeld door uitkering van winst of via een omgevingsfonds voor de gemeenschap.

Op dit moment verzamelen overheden, bedrijven en andere organisaties kennis over hoe burgers en bedrijven kunnen participeren in zonne- en windparken. Dit wordt onder andere opgeschreven in een zogenaamde ‘handreiking’ over participatie in energieprojecten.

Vraag 6: Op welke manier(en) zou u willen participeren in zonne- en windenenergieprojecten en wat vindt u hierbij belangrijk? U kunt hierbij denken aan bovengenoemde voorbeelden, maar ook aan andere vormen van participatie.
6: Voordat ik een keuze maak om wel of niet te participeren zou ik graag een rapport willen ontvangen met een overzicht wat de kosten zijn voor de productie van de energie. Dit zonder dat belastingen en subsidies zijn meegerekend en in vergelijking met de kosten van energie uit fossiele bronnen. Ik kan dan de afweging maken of ik de extra kosten voor de samenleving gerechtvaardigd vind vanwege de verminderde CO2 uitstoot of dat ik liever afwacht totdat projecten voor hernieuwbare energie goedkoper zijn geworden. Als het een winstgevende investering zou zijn voor mij als individu zou ik wel zonnepanelen op mijn dak willen laten installeren. Ik zou mijn eigen geld niet investeren in grootschalige projecten of specifiek in duurzame energieën.

Vraag7

- Het stimuleren van elektrische voertuigen -

Om de klimaatimpact van de manier waarop we ons vervoeren te verlagen is een verschuiving nodig naar schone vormen van mobiliteit. Voor autoverkeer zijn elektrische voertuigen, aangedreven door duurzaam opgewekte elektriciteit, hard nodig voor die verschuiving. Het kabinet wil daarom de aanschaf van elektrische voertuigen stimuleren, als ook het leasen van elektrische auto’s. Dit geldt voor personen-, bestel- en vrachtauto’s. Daarvoor stelt de overheid subsidies beschikbaar.

Vraag 7a: Waar dient het kabinet rekening mee te houden bij de vormgeving van deze subsidies?

Voor de stimulering van elektrische auto’s onderzoekt het kabinet een subsidie bij de aankoop van een nieuwe of tweedehands elektrische personenauto, het verstrekken van laadtegoed en een subsidie voor een laadpaal en/of batterijgarantie.

Vraag 7b: Wat vindt u van deze instrumenten? Zijn er nog andere manieren om de aankoop van een elektrische auto aantrekkelijk te maken?

Vraag 7c: Wilt u nog andere overwegingen aan het kabinet meegeven voor de uitvoering van het klimaatbeleid voor mobiliteit?

7a: De overheid zou altijd moeten vaststellen hoeveel CO2 reductie er verwacht wordt als gevolg van de subsidie en hoe dit zich verhoudt tot de kosten van de subsidie.

7b: Over het algemeen ben ik meer voor belasting op schadelijke effecten aan de samenleving dan voor het subsidiëren van minder schadelijke alternatieven. Bij subsidies heb je namelijk het risico dat mensen meer gaan gebruiken van datgene dat gesubsidieerd wordt. In dit geval zou het duurzamer zijn als mensen in het algemeen minder energie zouden gebruiken. Iemand die geen auto heeft, thuis werkt, en af en toe de trein neemt stoot veel minder CO2 uit dan iemand die iedere dag met een Tesla naar zijn werk gaat. Simpel gezegd denk ik niet dat het op de lange termijn voor een duurzamere samenleving zorgt als we voor iedereen een elektrische auto subsidiëren. Subsidie voor de aanschaf van een auto lijkt mij niet handig omdat het kopen van een auto niet zorgt voor een reductie van CO2. De productie van een accu is zelfs erg belastend. Als de auto dus niet veel gebruikt wordt, kun je volgens mij beter een benzineauto kopen. De aanschafprijs zou je wat mij betreft moeten belasten op basis van de negatieve effecten die de productie van de auto voor de samenleving geven. Het gebruik van een auto zou je kunnen beprijzen op basis van de schade die dat gebruik aanricht. Zo zou je extra belastingen op brandstoffen kunnen heffen. Ook het verstrekken van een laadtegoed vind ik een slecht idee. Zo een laadtegoed zal mensen stimuleren om meer te gaan rijden terwijl ze voor de CO2 uitstoot de auto beter kunnen laten staan. Een laadpaal zou je kunnen subsidiëren als die ook toegankelijk is voor andere mensen. Batterijgarantie vind ik een slecht idee omdat dat mensen aanmoedigt om meer te rijden en zich minder zorgen te maken over de levensduur van de batterij. Dit terwijl de productie van batterijen juist relatief vervuilend is.

7c: Werk zo min mogelijk met specifieke subsidies voor bepaalde doeleinden. Bepaal een prijs die we aan CO2 uitstoot koppelen en gebruik dat tarief voor alle vormen van subsidies en belastingen die je in wilt voeren. Zo kan de subsidie voor de aanschaf van elektrische auto's en een batterijgarantie een averechts effect hebben. Het minder belasten van elektriciteit naar de mate waarin de productie ervan voor minder CO2 uitstoot of luchtverontreiniging zorgt dan bijvoorbeeld benzine zou daarentegen veel beter kunnen werken.

Vraag8

- De bijdrage van circulaire economie aan de klimaatopgave -

Voor het klimaatvraagstuk maakt het niet uit of de emissies en emissiereducties binnen of buiten Nederland plaatsvinden. Internationaal is afgesproken dat de uitstoot van broeikasgassen wordt gemonitord op de plaats waar de emissies plaatsvinden. Dit wordt ook wel de “schoorsteenbenadering” genoemd. Er kunnen zich situaties voordoen waar het reduceren van emissies aan de schoorsteen resulteert in hogere (of lagere) emissies elders in de (internationale) productieketen. De schoorsteenbenadering houdt dus geen rekening met emissies die bepaalde activiteiten elders veroorzaken of voorkomen.

Hoewel de schoorsteenbenadering emissies elders in de keten buiten beschouwing laat, is deze aanpak nodig om nationale emissies onderling te kunnen vergelijken, en af te zetten tegen het doelbereik. Voor de nationale doelstelling van 49% CO2-reductie wordt daarom alleen naar nationale CO2-reductie gekeken. Omdat circulaire maatregelen gericht zijn op het sluiten van grondstofketens, vinden de CO2 effecten van deze maatregelen vaak plaats op verschillende plekken in een (internationale) productieketen. Om de kosten van de transitie voor de Nederlandse burger laag te houden, is het kabinet op zoek naar circulaire maatregelen die potentieel hebben om (vooral) in Nederland veel CO2 te reduceren.

Vraag 8: Welke circulaire diensten of concepten kunnen volgens u positief bijdragen aan het kostenefficiënt reduceren van CO2 op het Nederlandse grondgebied?
8: De schoorsteenbenadering lijkt mij een diplomatieke afspraak zodat je landen makkelijk met elkaar kunt vergelijken. Het nadeel is dat het een soort van 'ieder voor zich' effect heeft. Ik ben van mening dat we daar niet aan mee moeten doen en het dus onbelangrijk moeten vinden waar CO2 uitstoot precies plaatsvindt. Ik begrijp dat het voor Nederland goed zou zijn als we lokale luchtverontreiniging verminderen. Als we het puur over CO2 hebben maakt het voor de Nederlanders echter niet uit waar de uitstoot plaatsvindt. CO2 is namelijk geen verontreiniging, het is onschadelijk voor de gezondheid van de mens. Voor het effect op de temperatuurstijging maakt het niet uit of de uitstoot in Nederland plaatsvindt of elders. Daarom ben ik van mening dat we in moeten zetten op onderzoek naar de klimaatproblematiek en stimulering van innovatie om er iets aan te doen. Deze kennis kunnen we dan delen met andere landen. We zouden andere landen ook actief kunnen helpen met de implementatie waar dat kosteneffectief is. Projecten in eigen land zouden we pas moeten uitvoeren als elders CO2 uitstoot niet voor minder geld teruggedrongen kan worden. Een uitzondering kan gemaakt worden als een andere overweging, zoals bijvoorbeeld verbetering van de lokale luchtkwaliteit, de doorslag geeft om het project toch uit te voeren.

Vraag9

- De ruimtelijke inpassing van de energietransitie -

De transitie brengt veranderingen mee in de fysieke leefomgeving. Een duurzaam energiesysteem vergt meer ruimte dan een fossiel systeem. Deze ruimte is in Nederland – waar elke vierkante meter al een (of meerdere) bestemming(en) heeft – niet vanzelfsprekend. Een goede ruimtelijke aanpak van de transitie, inclusief het maken van (soms ingrijpende) ruimtelijke keuzen, is daarmee een noodzakelijke voorwaarde voor het behalen van de klimaatdoelstellingen.

Vraag 9: Op welke wijze denkt u dat het draagvlak voor de ruimtelijke inpassing van bijvoorbeeld windmolens en zonnepanelen vergroot kan worden?
9: Ik heb hier geen ideeën voor. Ik zou wel in willen brengen dat er misschien wel goede redenen zijn voor de huidige weerstand en de overheid aan willen moedigen om die weerstand ook serieus te nemen. Het is misschien een beter idee om dat soort projecten in andere landen uit te voeren, waar de grondprijs een stuk lager is en er gebieden zijn met weinig inwoners. Dan zouden we daarvandaan een efficiënte stroomleiding aan kunnen leggen zodat we die duurzame energie toch in Nederland kunnen gebruiken. Er zijn volgens mij al een aantal van dat soort stroomleidingen in gebruik in China. Ik zou in ieder geval bij ieder project een grondprijs meerekenen in de kostenanalyse die hoger is dan die we nu voor landbouwgrond hanteren en de bezwaren van de lokale bevolking zeer serieus nemen. In een aantal gevallen zou ik een compensatieregeling voor kunnen stellen waar de bevolking dan met tweederde meerderheid mee akkoord moet gaan voordat het project uitgevoerd mag worden.