Vereisten mbo-docenten basisvaardigheden
Reactie
Naam
|
ROC Midden Nederland (ROC Midden Nederland)
|
Plaats
|
Utrecht
|
Datum
|
18 juli 2025
|
Vraag1
Wilt u reageren op dit wetsvoorstel? Dan kunt u hier een reactie geven. U kunt dat doen door een bericht achter te laten of door een bericht te uploaden.
In het algemeen vinden we het goed dat er aandacht is voor de kwaliteit van docenten basisvaardigheden, maar de vraag is of de kwaliteitsverbetering met dit wetsvoorstel wordt bereikt. Bestaande kennis en ervaring van de huidige docenten wordt met dit voorstel te weinig gewaardeerd en erkend. Goed onderwijs begint niet alleen met diploma’s, maar met vakmanschap, ervaring, passie en voortdurende ontwikkeling. Veel van onze collega’s werken hier al jaren dagelijks aan.
We zien verder veel obstakels in de praktische uitvoerbaarheid en in de zwaarte van de voorgestelde opties. Dit gaat dan o.a. om het aantal uren die docenten moeten inzetten, onduidelijkheden over de status van bestaande professionaliseringstrajecten en de implicaties voor het lerarentekort. We maken ons zorgen over mogelijke uitval van docenten in deze vakken in een toch al krappe markt.
Het is nog onvoldoende in beeld gebracht wat de effecten van de gecombineerde voorkeursopties zijn. De werkdruk van de docenten die een dergelijk professionaliseringstraject volgen wordt verhoogd ten tijde van het traject én daarna, omdat waarschijnlijk minder docenten deze lessen kunnen geven.
Vraag2
Het wetsvoorstel gaat uit van een overgangstermijn van vijf jaar. Is dit volgens u voldoende tijd voor huidige docenten om te voldoen aan de nieuwe wet? (Zie voor nadere toelichting op het overgangsrecht paragraaf 9.2 uit de memorie van toelichting.).
Gezien de zwaarte van het gewenste professionaliseringstraject van 30 ECTS en de combinatie met de huidige tekorten in deze vakken (en daarmee nu al werkdruk voor docenten) is een overgangstermijn van 5 jaar te kort. Het is momenteel belangrijker dat studenten voldoende les krijgen in deze vakken, in plaats van dat docenten weg zijn door opleiding of stoppen omdat ze dit niet willen of niet kunnen.
Het is ook onduidelijk wat er met de arbeidsovereenkomst van docenten gebeurt, mochten zij de professionaliseringtrajecten niet met goed gevolg afsluiten.
De focus moet vooral liggen in de kwaliteitsverbetering van de opleidingen die nu toeleverancier zijn van nieuwe docenten in deze vakken.
Vraag3
Het wetsvoorstel gaat uit van een termijn van twee jaar om het opleidingstraject van 30 studiepunten te voltooien. Deze twee jaar kan, indien daar redenen voor zijn, verlengd worden met nogmaals twee jaar. Is deze tijd voldoende om dit opleidingstraject af te ronden naast een baan als docent? (Zie voor nadere toelichting paragraaf 2.4.4 uit de memorie van toelichting.).
Zoals ook bij het antwoord op vraag 2 aangegeven, is het een intensief traject van 30ECTS. In maximaal twee jaar betekent dit een belasting van zo'n 10 uur per werkweek. Dat betekent dat we alle docenten die hiervoor in aanmerking komen, 2 jaar lang voor ruim 1 dag per week kwijt zijn, áls ze dit al willen doen. Wie moet in de tussentijd de lessen verzorgen op deze tekortvakken (vooral NED en REK) die ook nog eens examenvakken zijn?
Het is ook onduidelijk wat er met de arbeidsovereenkomst van docenten gebeurt, mochten zij de professionaliseringtrajecten niet met goed gevolg afsluiten.
We zijn ook bezorgd over de toekomstige aanwas van zij-instromers: in hoeverre is werken als docent in deze vakken dan nog interessant voor zij-instromers, als dit een dergelijke investering vraagt. Wat betekent het voor de huidige bekwaamheidseisen van zij-instromers? En in hoeverre zijn deze maatregelen in overeenstemming met andere maatregelen die de zij-instroom juist willen verhogen?
Vraag4
Om vast te stellen welke scholing voor een docent nog noodzakelijk is om onderwijs te geven als docent Nederlands, rekenen of burgerschap en of deze scholing binnen twee jaar kan worden afgerond, wordt voorafgaand aan het scholingstraject een geschiktheidsonderzoek gedaan. Een lerarenopleider en een mbo-docent voeren dit geschiktheidsonderzoek uit. De mbo-docent moet werkzaam zijn bij een andere instelling dan de aanvrager om ervoor te zorgen dat het een onafhankelijk oordeel is. Zijn dit volgens u de juiste actoren om te betrekken bij dit geschiktheidsonderzoek? (Zie voor nadere toelichting paragraaf 2.4.1 uit de memorie van toelichting.).
Het principe van onafhankelijkheid wordt hier heel zwaar benadrukt en schrikt docenten af. Het geeft blijk van wantrouwen naar de opleider en naar de mbo-instellingen dat zij zorgdragen voor de professionaliteit van hun medewerkers.
Deze aanpak zorgt voor onevenredige belasting van docenten en opleiders van de eigen instelling als van de andere instellingen. Docenten moeten worden ingezet voor goed onderwijs en niet voor dit soort onderzoeken. En wie bepaalt welke mbo-docenten anderen mogen toetsen en hoe het geschiktheidsonderzoek wordt ingevuld? Hoe wordt omgegaan met overstap van docenten van de ene instelling naar een andere instelling? Wordt er een verschil gemaakt in niveau (entrée, niveau 2, niveau 3, niveau 4) waarvoor opgeleid moet worden?