Aangepaste Beleidsregel mededinging en duurzaamheid

Reactie

Naam Sociaal-Economische Raad (M.G. Bos)
Plaats Den Haag
Datum 26 januari 2016

Vraag1

1. Biedt de aangepaste beleidsregel (zowel artikelen als toelichting) meer duidelijkheid en handvatten om duurzaamheidsinitiatieven binnen het mededingingskader vorm te geven en een self assessment uit te voeren? Indien u van mening bent dat de aangepaste beleidsregel minder duidelijkheid en handvatten biedt, licht toe hoe dit verbeterd zou kunnen worden.
Enkele beoogde aanpassingen in de beleidsregel kunnen ervoor zorgen dat de ruimte in het mededingingsrecht beter wordt benut. Dit geldt bijvoorbeeld voor de toevoeging van de ‘voordelen voor de samenleving’ bij de beoordeling van de tweede vrijstellingsvoorwaarde. Daarmee worden naast de effecten voor gebruikers ook de effecten op anderen meegewogen.

Tevens waardeert de SER het dat de minister in de beleidsregel meer duidelijkheid wil geven aan bedrijven en stakeholders, bijvoorbeeld door aan te geven welke gegevens partijen bij de ACM moeten aanleveren om hun argumentatie te onderbouwen en door een paragraaf over de methodologie op te nemen.

Tegelijkertijd heeft de minister volgens de SER in deze beleidsregel niet alle mogelijkheden benut om bovengenoemde doelstellingen te behalen.

Dit geldt in het bijzonder voor de keuze om de ontwerpbeleidsregel te beperken tot artikel 6, lid 3 Mw en dus niet in te gaan op de zogenaamde ‘leer van de inherente beperkingen’ onder artikel 6, lid 1 Mw.

Daarnaast beperkt de ontwerpbeleidsregel de analyse van de voor- en nadelen voor de samenleving bij de tweede vrijstellingsvoorwaarde op de Nederlandse samenleving. Dit heeft vooral consequenties voor afspraken op het gebied van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Tevens kunnen nog stappen worden gezet in de algemene leesbaarheid van de tekst voor bedrijven en maatschappelijke organisaties.

Tot slot is de betekenis van sommige toevoegingen onduidelijk. Een voorbeeld hiervoor is de toevoeging van de woorden “waar mogelijk” bij Artikel 2 b. in de passage: “en, waar mogelijk, de voordelen voor de samenleving meegewogen”.

U vindt deze punten nader uitgewerkt in de bijgevoegde reactie.

Vraag2

2. Zou de aangepaste beleidsregel ook moeten worden gebaseerd op artikel 6, eerste lid, Mededingingswet (kartelverbod) door gebruik te maken van de zogenoemde leer van de inherente beperkingen? Wat zijn hierbij volgens u de voor- en nadelen? Licht toe, wanneer u van mening bent dat de beleidsregel ook op artikel 6 eerste lid moet worden gebaseerd, hoe dit volgens u concreet vorm zou moeten krijgen.
De ontwerpbeleidsregel van de minister is – net als de bestaande beleidsregel - beperkt tot artikel 6, lid 3 Mw. De SER vindt dit een gemiste kans en roept de minister nadrukkelijk op om de beleidsregel alsnog uit te breiden naar een beoordeling onder artikel 6, lid 1 Mw. De beleidsregel dient de ACM op te roepen om te toetsen of concurrentiebeperkende clausules binnen een duurzaamheidsafspraak op basis van de ‘leer van de inherente beperkingen’ of als nevenrestrictie verenigbaar zijn met het kartelverbod van artikel 6, lid 1 Mw.

U vindt dit nader uitgewerkt in paragraaf 3 van de bijgevoegde reactie.

Vraag3

3. Welke behoeften en wensen bestaan er bij u voor duidelijkheid vooraf of mededingingsbeperkende afspraken t.b.v. duurzaamheid zijn toegestaan? Bijvoorbeeld een (in)formele uitspraak vooraf door de ACM of praktische ondersteuning d.m.v. tools voor betrokken partijen. Graag hierbij aangeven hoe deze duidelijkheid vooraf vormgegeven zou moeten zijn. Benoem hierbij ook de voor- en nadelen.
De SER benadrukt het belang van meer duidelijkheid vooraf over de beoordeling van duurzaamheidsafspraken binnen het mededingingsrecht. Dat geldt zowel voor de mogelijkheid om vooraf meer zekerheid van de ACM te krijgen als voor de mogelijkheid om een self-assessment uit te voeren.

De SER geeft in overweging om tijdelijk, specifiek voor duurzaamheidsafspraken, weer de mogelijkheid van formele beoordeling vooraf door de ACM in te voeren. De SER realiseert zich hierbij dat deze route, gezien de relatie met het Europese recht, niet onproblematisch is, maar ziet deze als goede mogelijkheid om meer helderheid over de te maken afwegingen te scheppen. Als alternatief kan de route van het toezeggingsbesluit worden verkend.

Daarnaast pleit de SER ervoor dat de ACM in het kader van haar eigen prioriteringsbeleid een bepaalde experimenteerruimte creëert voor duurzaamheidsinitiatieven waarvan de effecten voor de maatschappelijke welvaart niet op voorhand duidelijk zijn.

De SER adviseert de minister om te investeren in het ontwikkelen van meer inzicht in en meer consensus over de gebruikte methoden, zoals beschreven in paragraaf 4 van de ontwerpbeleidsregel. Dit zou het ook voor bedrijven en maatschappelijke organisaties makkelijker maken om een self assessment uit te voeren.

Tot slot stelt de SER voor om een publieksversie van de beleidsregel op te stellen.

Een nadere uitwerking vindt u onder paragrafen 4.2, 5 en 6 van bijgevoegde reactie.

De door de SER voorgestelde opties zijn overigens niet (volledig) binnen de beleidsregel te realiseren en geven derhalve ook meteen antwoord op consultatievraag 4.

Vraag4

4. Welke alternatieven of mogelijkheden, naast de aanpassing van deze beleidsregel, ziet u om duurzaamheidsinitiatieven mogelijk te maken? Licht toe hoe dit concreet vorm zou moeten krijgen en benoem daarbij ook de voor- en nadelen.
De SER stelt de volgende maatregelen voor die buiten het kader van de beleidsregel zouden moeten worden gerealiseerd (zie ook het antwoord op vraag drie en paragrafen 4.2, 5 en 6 van bijgevoegde reactie):

- Verkennen van de mogelijkheid van formele beoordeling vooraf door de ACM en/of van de route van het toezeggingsbesluit om meer zekerheid vooraf te krijgen;
- Experimenteerruimte binnen het prioriteringsbeleid van de ACM;
- Investeren in het ontwikkelen van meer inzicht in en meer consensus over de methodologie;
- Opstellen van een publieksversie van de beleidsregel.

Voor betrokken bedrijven en stakeholders is het belangrijk dat op korte termijn meer duidelijkheid komt over de ruimte voor gezamenlijke duurzaamheidsinitiatieven.

Bijlage