Wijziging van artikel 653 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek in verband met de modernisering van het concurrentiebeding
Reactie
Naam
|
Westpoint advocaten | mediators (mr M.P. Poelman)
|
Plaats
|
Tilburg
|
Datum
|
6 maart 2024
|
Vraag1
Ter internetconsultatie ligt een concept-wettekst voor en daarbij behorende Memorie van Toelichting. U kunt reageren op alle onderdelen.
"Het concurrentiebeding vormt een beperking van de grondwettelijke vrijheid van werknemers tot vrije arbeidskeuze. Daarom zou een concurrentiebeding alleen opgenomen en ingeroepen moeten worden wanneer dit echt belangrijk is voor de bescherming van het bedrijfsdebiet. Als er geen noodzaak is om het bedrijfsdebiet te beschermen, dan dienen vrije arbeidskeuze en arbeidsmobiliteit voorop te staan. "
Dit is een mooie samenvatting van de lijn in de huidige jurisprudentie voor het doen van een beroep op een concurrentiebeding. Dit wetsvoorstel is dus niet nodig om de arbeidsmobiliteit te bevorderen of de grondwettelijke vrijheid van arbeid te beschermen.
Het voorstel houdt geen rekening met de calculerende of oneerlijke werknemer. Zoals een werknemer die opzegt met de mededeling dat hij een baan heeft in een andere branche. De werkgever doet dus geen beroep op het non concurrentiebeding. Vervolgens treedt de werknemer toch in dienst bij een concurrent. Of omgekeerd: de werknemer zegt op. Hij heeft een baan in een andere branche, maar geeft juist aan naar een concurrent te willen overstappen. De werkgever doet een beroep op het concurrentiebeding en betaalt de verschuldigde vergoeding ten onrechte.
Het voorstel leidt tot onredelijke situaties: een verkoopmedewerker doet zijn werk goed, heeft goede relaties met de afnemers kunnen opbouwen (mede) dankzij de werkgever en ontvangt over zijn verkopen hoge bonussen. Hij zou dus nog een keer beloond worden indien de werkgever een beroep doet op het concurrentiebeding, dan wel vrij gemakkelijk voor zichzelf of voor een andere werkgever met die relaties door kunnen gaan. De redelijkheid hiervan ontgaat mij.
Het wetsvoorstel gaat (weer eens) uit van een werknemer die niet beseft wat hij tekent en beschermd dient te worden.Deze werknemer dient zelfs beloond te worden indien de werkgever staat op nakoming van afspraken. Dit terwijl de werknemer die niet beseft wat hij tekent doorgaans geen functie heeft waarvoor volgens de bestaande jurisprudentie een concurrentiebeding geldig is.
Kortom, het voorstel is qua doelstelling overbodig en qua uitvoering onredelijk. Op zijn minst zou een de werking van het voorstel beperkt moeten zijn tot een bepaalde inkomensgrens.