Aanvullingswet grondeigendom (Omgevingswet)
Reactie
Naam
|
Radboud Universiteit (mr. dr. J.W.A. Rheinfeld)
|
Plaats
|
Nijmegen
|
Datum
|
12 augustus 2016
|
Vraag1
Hoe beoordeelt u de procedurele en inhoudelijke waarborgen die dit wetsontwerp bevat voor eigenaren en belanghebbenden?
Inhoudelijk: de definitie van het begrip 'bebouwde kom' in artikel 12.1 voorkomt m.i. niet alle mogelijke afgrenzingsvraagstukken tussen landelijke kavelruil (die fiscaal vrijgesteld is) en stedelijke kavelruil (die -vooralsnog- belast is met overdrachtsbelasting). Wat wordt er bijvoorbeeld bedoeld met 'ruimtelijk aaneengesloten of functioneel verbonden samenstel van locaties'? Is hier (in de NvT) nog iets nader over te zeggen? En wat houdt 'niet-agrarische bedrijvigheid' in? Ik wijs in dit verband op de multifunctionele landbouw, die de laatste jaren steeds verder toeneemt (boerderijcampings, zorgboerderijen e.d.). Kunnen deze wel of geen gebruikmaken van landelijke kavelruil?
Het verdient de aanbeveling om de definitie van bebouwde kom verder te verduidelijken/aan te scherpen, zodat de afgrenzing tussen landelijke en stedelijke kavelruil helder is.
Vraag2
Heeft u verdere opmerkingen op de aanvulllingswet grond?
T.a.v. de wettekst inzake kavelruil is mijn indruk dat er in zekere zin sprake is van een gemiste kans, als het gaat om het formuleren van duidelijke wetteksten. Reeds in de huidige kavelruilregeling staan enkele onduidelijkheden en missen er enkele zaken, die in i.h.k.v. de overgang naar de Omgevingswet zouden kunnen worden hersteld. Ik verwijs in dit kader naar mijn proefschrift uit 2014. Zie tevens de bijlage voor enkele civielrechtelijke aandachtspunten. De nieuwe elementen in de kavelruilregeling, namelijk dat de afdeling over gemeenschap expliciet wordt uitgesloten en dat art. 7:3 BW buiten toepassing wordt verklaard zijn duidelijk. De impliciete toevoegingen in art. 12.39/42 lid 3 dat de kavelruilovereenkomst als een ruil in de zin van art. 7:49 jo 7:50 heeft te gelden acht ik minder juist: is er, indien een van de partijen zich inkoopt voor centen en geen grond inbrengt is, wel sprake van een 7:49 ruil of vallen we hier terug op het ruimere ruilbegrip dat binnen de kavelruil geldt, namelijk een begrip waarin de rechtstreekse wederkerigheid niet een vereiste is? Ik ben van mening dat de kaders van 7:49/50 de mogelijkheden voor toepassing van kavelruil onnodig beperken. Zie tevens p. 66 NvT. In 12.38/41 lid 1 staat 'openbare registers registergoederen'. Ik vraag me af of dit de juiste term is. Hetzelfde geldt voor lid 4. In 6.4 NvT (p. 61) staat dat, als gedurende het traject blijkt dat de gestelde doelen op vrijwillige basis niet voldoende kunnen worden gerealiseerd, overgestapt kan worden op de herverkaveling. Dat is niet in elk kavelruilproces het geval: in zuiver private verhoudingen zal dit doorgaans niet aan de orde zijn. Enkel bij inmenging van overheidsorganen zal dit aan de orde zijn. In fiscale zin pleit ik voor enige vorm van fiscale facilitering van stedelijke kavelruil, omdat ik voorzie dat de huidige voordelen van een stedelijke kavelruil (civielrechtelijk en wellicht financieel) te gering zullen zijn om alle deelnemers enthousiast te maken. Dit klemt temeer nu de stedelijke herverkaveling, als dwingende variant, volledig afwezig is, waardoor er geen juridisch vangnet is zodra de unanimiteit ontbreekt. Uiteraard hoeft deze fiscale faciliteit niet gelijk te zijn aan de (ongeclausuleeerde) Wilg-variant uit 15.1.l WBR. Het inbouwen van nadere voorwaarden voor fiscaal gefaciliteerde stedelijke kavelruil, zoals een volgtermijn, kan op eenvoudige wijze plaatsvinden en voorkomt misbruik van de vrijstelling.
Bijlage