Onderzoekskaders 2017
Reactie
Naam
|
Verus (drs. W. Neutel)
|
Plaats
|
Woerden
|
Datum
|
27 februari 2016
|
Vraag1
Hoe beoordeelt u de wijze waarop de inspectie met dit onderzoekskader het toezicht voor de toekomst wil vormgeven? Wat vindt u sterke en minder sterke punten hierin?
De wijze waarop de inspectie het toekomstig toezicht wil vormgeven heeft nog steeds veel kenmerken van de oude denkwijze.
De inspectie verwijst weliswaar in de inleiding naar het initiatiefwetsvoorstel 33862, maar in de uitwerking is dat slechts ten dele uitgewerkt. Het wetsvoorstel maakt onderscheid tussen deugdelijkheidseisen en overige aspecten van kwaliteit. De inspectie wil op grond hiervan haar toezichthoudende en stimulerende taak scherper scheiden. Dat is positief en conform wetsvoorstel 33862 (de toelichting dat de 'overige aspecten van kwaliteit' cursief gedrukt staan moet duidelijker vermeld worden en niet in een voetnoot verborgen worden).
Per standaard wordt steeds keurig aangegeven wat de deugdelijkheidseis is en wat de overige aspecten van kwaliteit. Dat is goed. Ook positief is de verwijzing naar de artikelen in de sectorwetten Dat er ook standaarden zijn zonder deugdelijkheidseis is minder sterk.
In het wetsvoorstel staat het schoolplan centraal. In het onderzoekskader wordt diverse malen verwezen naar het schoolplan, maar hoe de inspectie dit schoolplan waardeert en beoordeelt is toch niet duidelijk. Staat het schoolplan ook werkelijk centraal in het inspectietoezicht of fungeert het schoolplan vooral als afvinkdocument?
Verder vindt Verus het niet de taak van de inspectie om gedifferentieerde oordelen te geven, zeker als daar geen wettelijke basis voor is.
In het kader wordt op diverse plaatsen gesproken over het verzamelen van informatie etc. De vraag wat de inspectie daarmee bedoelt is onduidelijk. Hoe gedetailleerd zaken beschreven en vastgelegd moeten zijn, blijft daarmee een punt van onzekerheid voor scholen. De huidige discussie over werkdruk in het onderwijs getuigt van die onduidelijkheid. Het zou goed zijn als het onderzoekskader op dat punt meer duidelijkheid zou geven.
Vraag2
Vindt u de normering zoals weergegeven in hoofdstuk 4 voldoende duidelijk? Vindt u deze rechtvaardig?
In hoofdstuk 2.1.2 staat dat de inspectie naast het oordeel 'voldoende' ook de waardering 'goed' hanteert. Bij de uitwerking in hoofdstuk 4 wordt echter ook een oordeel 'goed' gegeven.
Dat is in tegenspraak met 2.1.2. Daar komt bij dat een school blijkbaar alleen goed kan worden als zij op overtuigende wijze voldoet aan alle deugdelijkheidseisen en de overige aspecten van kwaliteit.
Voor een oordeel goed zijn dus aspecten nodig die geen wettelijke basis hebben. Dat is niet rechtvaardig. Daarbij is de vraag wat op ‘overtuigende wijze voldoen’ inhoudt.
Verder is het een ingewikkeld geheel van oordelen en waarderingen. Het zal voor scholen en besturen niet eenvoudig zijn om hier wijs uit te worden.
Vraag3
Is helder welke elementen bij het bestuur dan wel op de school (MBO: de opleiding) beoordeeld worden?
Ja, dit is wel duidelijk.
Vraag4
Is u uit de hoofstukken 5 en 7 duidelijk wat u kunt verwachten als de inspectie een onderzoek verricht bij uw bestuur/op uw school/bij uw opleiding? Is het onderscheid tussen de jaarlijkse monitoring en het vierjaarlijks onderzoek u duidelijk? (Hoofdstuk 5, 6 en 7)
Ja, het is duidelijk wat er verwacht kan worden bij een inspectieonderzoek.
Ook het onderscheid tussen de jaarlijkse prestatieanalyse en het vierjaarlijkse onderzoek is duidelijk.
Vraag5
Vindt u de specifieke toepassingen van het waarderingskader uit hoofdstuk 11 herkenbaar en juist? Vindt u de normering daarvan duidelijk en rechtvaardig?
Het is terecht dat de in dit hoofdstuk genoemde situaties anders benaderd worden dan reguliere basisscholen.
Het is onduidelijk hoe de normering van het samenwerkingsverband passend onderwijs plaatsvindt.
Vraag6
Heeft u nog opmerkingen over de wijze van rapporteren (8), herstel en verbetering (9) en stelseltoezicht (10)?
De wijze van rapporteren hangt direct samen met de normering en oordeelsvorming uit hoofdstuk 4. Verus heeft daarover opmerkingen gemaakt bij de vragen 1 en 2.
De inspectie doet verslag in één rapport. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen het oordeel op de deugdelijkheidseisen en de waardering op de overige aspecten van kwaliteit. Het zal sterk afhangen van de manier van rapporteren of iedereen dit onderscheid ziet en begrijpt.
Hoe verhoudt hoofdstuk 9.4 (verbeteren boven basiskwaliteit) zich tot de overige aspecten van kwaliteit. Moeten de ambities en doelen van scholen en besturen passen binnen het raamwerk van dit onderzoekskader of kan een school/bestuur ook een heel eigenzinnige koers varen?