Regeling kiescollege niet-ingezetenen
Reactie
Naam | Anoniem |
---|---|
Plaats | Epe |
Datum | 16 augustus 2022 |
Vraag1
Er kan worden gereageerd op de gehele regelingtekst en toelichting. Ook kan er op de modellen worden gereageerd. Hierbij zijn de volgende noties van belang:1) De wijzigingen in de modellen D 3-1, G 1-1, G 1-3, H 1, H 3-1, H 3-2, H 9, H 12, I 1, I 4, J 20, M 6-1, M 6-4, M 6b-1, M 6b-2, T 4, T 11, U 16, V 9, W 1-1, W 1-2, W 1-3, W 2, W 4 en W 5 zien er enkel op dat de verkiezing van het kiescollege wordt geïntegreerd in de opsomming van de type verkiezingen in de bestaande modellen.
a. Voor de modellen D 3-1, M 6-1, M 6-2, M 6b-1 en M 6b-2 geldt dat wordt uitgegaan van het model na vaststelling van de Wijziging van de kiesregeling ivm de definitieve invoering van het nieuwe stembiljet voor kiezers buiten Nederland (inwerkingtreding per 1 oktober a.s. en op 3 augustus gepubliceerd in de Staatscourant: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/staatscourant/stcrt-2022-18645.html).
b. De wijziging model P 22-2 ziet er op toe om te verhelderen dat artikel P 10 van de Kieswet niet moet worden toegepast bij de kiescolleges Caribisch Nederland. Dit is een wijziging ten opzichte van de huidige situatie, waarmee de zeteltoewijzing voor de kiescolleges Caribisch Nederland op dit punt in lijn wordt gebracht met hoe dit voor het kiescollege niet-ingezetenen geregeld gaat worden. Voor het model P 22-2 wordt uitgegaan van het model na vaststelling van de Wijziging van de Kiesregeling ivm de nieuwe procedure vaststelling verkiezingsuitslagen (voorziene inwerkingtreding per 1 januari a.s.).
2) De modellen P 22-3 en Pa 10 zijn nieuw.
3) De modellen 36, 38-1, 38-2, 39-1, 39-2, 39-3 houden verband met de tijdelijke bepalingen/overgangsrecht uit de Wet kiescollege niet-ingezetenen. Aangezien deze modellen al in werking moeten treden voor 1 januari 2023, terwijl de benodigde grondslagen in de Kieswet dan nog niet in werking zijn getreden, worden de benodigde voorbereidingshandelingen voor de kiescollegeverkiezing in de tussenliggende periode gebaseerd op deze modellen. Deze modellen zijn inhoudelijk gelijk aan de modellen D 3-1, G 1-1, G 1-3, M 6-3, M 6-4 en M 6-5.
Tegen de achtergrond van klimaatverandering, geluidsoverlast, stikstofproblematiek e.d. zou de overheid reizen per trein binnen Europa meer moeten stimuleren. Nu ligt de grens waarboven een vliegreis gemaakt mag worden in dit kader bij zes uur per OV. Dat betekent dat een reis vanuit bijvoorbeeld Berlijn of Lyon al per vliegtuig gemaakt mag worden. De veronderstelling die aan de grens ten grondslag ligt, maar die niet expliciet is gemaakt, is dat een reis per vliegtuig (veel) sneller is, dan wanneer dat met het OV gebeurt. De vraag is of de van-deur-tot-deur-tijd wel zoveel scheelt. Iemand zal naar een vliegveld moeten reizen. Het aantal vliegvelden met bestemming Schiphol of Rotterdam is beduidend kleiner dan het aantal treinstations. De kans is dus groot dat gehele reistijd niet eens zoveel korter is dan met het OV. Zes uur OV komt dan voor als een wel erg lage grens en zal voor een groot deel van de vertreklocaties uit Europa geen werkelijke prikkel vormen om het OV te gebruiken. Ik nodig de overheid uit om deze grens te verruimen en ook beter te motiveren, rekening houdend met genoemde aspecten.