Wmo 2015: Wetsvoorstel resultaatgericht beschikken en vereenvoudigen geschilbeslechting
Reactie
Naam
|
Gemeente Rijswijk (B.J.M. Dukker)
|
Plaats
|
Rijswijk
|
Datum
|
13 februari 2020
|
Vraag2
Via het wetsvoorstel wordt geregeld dat geschillen over de uitvoering van maatwerkvoorzieningen in eerste instantie bij de gemeente kunnen worden aangekaart. Het gaat dan om alle typen maatwerkvoorzieningen: diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen een andere maatregelen. Is dit praktisch uitvoerbaar? Zo nee, waarom niet?
Geschilbeslechting
In het wetsvoorstel wordt bij onderdeel F (art. 2.4a.3) aangegeven dat het college zorg draagt voor een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten. In art. 9.4 Awb, dat van toepassing is verklaard, worden enkele eisen gesteld aan een schriftelijke klacht. Is een vormvrije, mondelinge klacht werkelijk voldoende?
Ten aanzien van de introductie van een klachtmogelijkheid bij het college vragen wij ons af of de gemeenten niet in een lastige positie worden gebracht wanneer zij enerzijds in een beroepsprocedure als verweerder optreden in geval de aanbieder wordt aangesproken, maar anderzijds de afdwingbaarheid van de prestaties van de aanbieder beperkt zijn of tijd kosten. Daarnaast is het zeer de vraag of het nieuwe systeem eenvoudiger is. Ontstaat er niet opnieuw verwarring, nu klachten ten aanzien van bejegening en bezwaren ten aanzien van de rechtspositie door elkaar heen lopen? Niet elke gegronde klacht leidt per definitie tot wijziging van de indicatie. Wijzigt de indicatie wel, dan ontstaat er weer een bezwaartermijn en dus een andere procedure. De voorgestelde procedure is niet in lijn met de Awb. Hoe gaat de rechter in beroep de klachten toetsen? Gaat de bestuursrechter in de nieuwe situatie inhoudelijk een bejegeningsklacht beoordelen, die in het huidige stelsel door de Ombudsman wordt behandeld? Het lijkt ons verstandig een onderscheid te maken in type klachten en daarbij bejegeningsklachten te onderscheiden van klachten die de uitvoering van de maatwerkvoorziening betreffen, die wel in lijn zijn met de afgegeven beschikking. In de Participatiewet is in art. 79 opgenomen dat bezwaar mogelijk is tegen het nalaten van een handeling die strekt tot uitvoering van het besluit, dan wel het verrichten van een handeling die afwijkt van dat besluit. Mogelijk kan bij dit artikel aansluiting worden gezocht.
Vraag3
Zijn er andere punten in het wetsvoorstel die naar uw mening aandacht behoeven of die het ontwerp kunnen versterken?
Wetsvoorstel A (art. 2.1.3, lid 5, sub c): bij of krachtens verordening wordt vastgesteld ten aanzien van welke maatwerkvoorzieningen resultaatbeschrijving of tijdsduurbeschrijving wordt gehanteerd. Toelichting wetsvoorstel 3.1: keuze moet in de verordening worden vastgelegd. Uitwerking kan worden gedelegeerd aan het college. Later in zelfde alinea wordt dit tegengesproken. Bij 3.2.1 3e alinea, 3.3 in de toelichting, art.gewijze toelichting komt dit terug. Toelichting sluit niet aan op art. Dient keuze voor resultaatbeschrijving /tijdsduurbeschrijving in verordening bepaald te worden of mag dit bij lagere regelgeving? 3.4 toelichting: ‘’te bepalen dat deze bevoegdheid, de periodieke herbeoordeling van het ondersteuningsplan, kan worden gemandateerd aan de aanbieder.’’ Waar staat dit in wetsvoorstel, wat wordt bedoeld met periodieke herbeoordeling? Bij G v/h wetsvoorstel (art. 2.6.3) is mandateringsbevoegdheid verduidelijkt en verengt t.o.v. de huidige wet, maar periodieke herbeoordeling niet genoemd. Hoe wordt aanpassing gezien in licht van uitspraak van CRvB d.d. 16-10-2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3364), waarbij is bepaald dat college omvang van huishoudelijke hulp zelf dient te bepalen en dit niet mag uitbesteden aan aanbieder. Periodieke herbeoordeling kan ook resulteren in vaststelling van rechten/plichten. 3.4 toelichting: ‘’Door deze wijziging kan een aanbieder zonder al te veel administratieve lasten als het gaat om de toekenningsbeschikking in overleg met de cliënt nieuwe afspraken vastleggen over de dienstverlening (dit is dan opnieuw een besluit in de zin van de Awb waartegen bezwaar mogelijk is).’’ Gaat aanbieder nieuwe rechten/plichten vaststellen? Hoe is verhouding met voorgestelde onderdeel G (art. 2.6.3) en eerder aangehaalde jurisprudentie van CRvB? Ook gezegd: ‘’Zo kan er tijdens een vakantie minder worden gewerkt en bij incidenten aanvullende dienstverlening worden gegeven.’’ en ‘’Op het moment dat het college constateert dat een wijziging van de toegekende dienst nodig is, zal dat ertoe leiden dat het college een nieuwe beschikking neemt.’’ Het is onduidelijk onder welke gewijzigde omstandigheden er wel/niet een nieuwe beschikking moet worden gemaakt. Situaties moeten omschreven worden. Wanneer constateert gemeente dat sprake is van wijziging en wanneer is wijziging zo dat niet aanbieder dit zelf mag regelen, maar gemeente nieuwe beschikking maakt?
Bijlage