uitvoeringswet CPC-verordening 2017

Reactie

Naam Wobshop (drs. M den Broeder)
Plaats Maastricht
Datum 27 augustus 2018

Vraag1

1. Hoe beoordeelt u het wetsvoorstel en de bijgaande memorie van toelichting?
2. Het ontwerp-wetsvoorstel voorziet nu in een bestuursrechtelijke bevoegdheid voor de nieuwe maatregelen ter uitvoering van de verordening, te weten toezicht met een fictieve identiteit en het geven van aanwijzingen met betrekking tot een website. Hoe beoordeelt u de bescherming die het wetsvoorstel en het bestuursrecht bieden aan de betrokkenen, vergeleken met de vergelijkbare regeling in het wetboek van Strafvordering (respectievelijk art. 126i WvSv en voorgesteld art. 125p WvSv in kamerstukken 34372, A)?
Geen goed voorstel.
Dit leidt tot informeel geregel over het achterhouden van informatie die de overheid niet algemeen bekend wil hebben, zonder rechterlijke toetsing. De praktijk wijst nu al uit dat bestuursorganen zelfs mét rechterlijke toetsing een loopje nemen met de openbaarheid van bestuur. Nederland is daarin onderhand het slechtste jongetje van de klas. De overheid moet in rechte aanspreekbaar zijn op haar handelen, en dat wordt met dit voorstel omzeild terwijl dat niet nodig is.
Het moet ook zo zijn dat belanghebbenden kunnen opkomen tegen de geheimhouding. Dat kan niet als het allemaal informeel wordt bekokstoofd zonder dat er iets over naar buiten komt. Als een besluit vereist is, moet dat bekendgemaakt worden worden en kan de burger opkomen voor zijn recht op openbaarheid van bestuur.
Doordat ook simpele doorgevende partijen in aanmerking komen voor deze informele aanpak kan er veel nevenschade ontstaan bij vele belanghebbenden bij een ongestoorde doorgifte van waar zij mee bezich zijn in de digitale wereld, en ook die behoort a. op voorhand goed uitgezocht te worden en b. rechterlijk worden afgewogen tegen het belang van de overheid om een deel van de informatie die wordt doorgegeven geheim te houden.