Vereenvoudiging belastingteruggaaf oninbare vorderingen
Reactie
Naam
|
CMS (Mr. E.W.E.M. Cox)
|
Plaats
|
Amsterdam
|
Datum
|
12 augustus 2016
|
Vraag1
Hoe beoordeelt u de wijziging dat het recht op teruggaaf van betaalde btw en eventuele milieubelasting in ieder geval ontstaat voor zover een vordering één jaar na het opeisbaar worden nog niet is ontvangen?
Een rechtsvermoeden van oninbaarheid bij niet-betaling of niet volledige betaling één jaar na opeisbaarheid is in principe een praktisch goed uitvoerbaar criterium, dat voor vereenvoudiging kan zorgen. Echter, uit het wetsvoorstel blijkt vooralsnog niet duidelijk of slechts sprake is van een vermoeden en of - als betaling op een eerder moment (redelijkerwijs) niet meer kan worden verwacht (HR 16-10-2009; nr. 08/00062) - alsdan reeds de oninbare btw op de aangifte in mindering kan worden gebracht c.q. de oninbare eb/ODE kan worden teruggevraagd.
De vraag komt op wat moet worden verstaan onder de term "komt vast te staan" en of het redelijkheidscriterium van de HR (uit het eerder genoemde arrest) nog steeds blijft gelden.
Wanneer een debiteur bijv. is overleden, zal de niet-betaling definitief vast komen te staan. Onduidelijkheid en discussie zou evenwel alsnog kunnen ontstaan in situaties waarin bijv. een debiteur zich in een WSNP-traject bevindt of in faillissement verkeert.
Uit het woord "uiterlijk" uit de laatste zinsnede van het voorgestelde lid 1 zou kunnen worden afgeleid dat tegenbewijs mogelijk is. Ook lid 7 spreekt over "het tijdstip waarop redelijkerwijs moet worden aangenomen...".
Een verduidelijking op het bovenstaande is zeer wenselijk, waarbij mijns inziens nog altijd het uitgangspunt zou moeten blijven dat de ondernemer enige beoordelingsvrijheid heeft met betrekking tot de vraag of betaling achterwege zal blijven. Eveneens is het wenselijk dat beide artikelleden (2 en 7) op elkaar worden afgestemd.
Vraag2
Hoe beoordeelt u dat de teruggaaf wordt gerealiseerd via een vermindering op de aangifte?
Een aparte rubriek op de aangifte zou sterk de voorkeur hebben.
Vraag3
Hoe beoordeelt u dat het in mindering gebrachte bedrag weer op aangifte moet worden voldaan voor zover de vergoeding alsnog wordt ontvangen?
Een aparte rubriek op de aangifte zou sterk de voorkeur hebben.
Daarnaast rijst de vraag tot welk moment de afdrachtsverplichting bij nabetalingen geldt (lid 5). Met name wanneer het relatief kleine consumentenvorderingen betreft, komt het onredelijk voor wanneer hier geen einddatum aan wordt gekoppeld. De administratieve lasten wegen in dat geval niet op tegen de eventueel latere marginale inning.
Vraag4
Hoe beoordeelt u de verkorting van twee naar één jaar van de termijn waarna de afnemer de eerder in aftrek gebrachte btw weer verschuldigd wordt voor zover de vergoeding dan nog steeds niet is betaald?
Geen commentaar.
Vraag5
Hoe beoordeelt u de vergelijkbare opzet voor de btw en de milieubelastingen? Wordt hiermee naar uw oordeel bereikt dat de regeling voor beide belastingen volgens hetzelfde stramien zal verlopen?
Factoorsmaatschappijen en dergelijke ondernemers, die periodiek vorderingen van energieleveranciers doen geen aangifte voor de energiebelasting, maar wel voor de btw. De teruggaaf btw verloopt via de eigen btw-aangifte (waarbij de eigen btw-inspecteur competent is) en de teruggaaf eb en ODE via een afzonderlijk teruggaafverzoek (dat zal moeten worden ingediend bij de inspectie in Arnhem). Het zou de voorkeur hebben indien erin wordt voorzien dat de oninbaarheid slechts door één inspecteur wordt beoordeeld, zodat ten aanzien van één vordering niet twee afzonderlijke en mogelijkerwijs afwijkende beoordelingen plaatsvinden omtrent de oninbaarheid.
Vraag6
Hoe beoordeelt u de voorgenomen regeling met betrekking tot vorderingen die aan een andere ondernemer zijn overgedragen?
De vraag rijst in hoeverre de cedent desgevraagd kan aantonen dat de cessionaris niet eerder btw heeft teruggevraagd op het moment dat zulks - anders dan nu - is geschied via diens btw-aangifte van de cessionaris, waarin de cedent geen inzicht heeft en waarover de cedent met de Belastingdienst ook moeilijk een discussie kan voeren, nu het de belastingpositie van een derde betreft. Ook vanuit dit oogpunt zou een afzonderlijke rubriek in de aangifte wenselijk zijn, waarbij dan de terug te vragen (lid 4) en verschuldigde btw over nabetalingen (lid 5) niet worden verdisconteerd tot één bedrag.
Vraag7
Zijn er bepaalde zaken die u in dit stadium al onder de aandacht wil brengen over de vermindering van energiebelasting of belasting op leidingwater, in de situatie dat wordt gewerkt met voorschotbetalingen gevolgd door een periodieke eindafrekening?
Vooralsnog geen commentaar.
Vraag8
Welke concrete effecten verwacht u van de nieuwe regeling?
Voor de meerderheid van de gevallen wordt hoogstwaarschijnlijk bereikt dat minder discussie kan ontstaan omtrent het moment van oninbaarheid.
Vraag9
Mist u nog bepaalde elementen of vereenvoudigingen in de voorgenomen regeling? Zijn er punten die wat u betreft verduidelijkt moeten worden?
Overige punten zijn reeds door de NOB benoemd.