Grondwetsvoorstel vervolging ambtsdelicten Kamerleden en bewindspersonen

Reactie

Naam Anoniem
Plaats Den Haag
Datum 15 januari 2025

Vraag1

Er kan worden gereageerd op het gehele grondwetsvoorstel en de gehele toelichting, het ministerie ontvangt graag uw inhoudelijke reacties.
Het feit waarom deze zeer specifieke, zelden ingeroepen, procedure onderdeel moet zijn van de Grondwet ontgaat me. In de toelichting wordt alleen gewezen op 'het bijzondere karakter' van zo'n zaak dat niet de gewone strafrechtprocedure gevolgd kan worden. Kern van het voorstel is juist dat de procedure voor een groot deel genormaliseerd wordt en dat ambtsdelicten wel een bijzondere categorie in het strafrecht zijn, maar procedureel juist gelijk worden getrokken (bijvoorbeeld door het te verplaatsen naar een 'gewone' feitenrechter en hoger beroep mogelijk te maken). Rechtvaardigt dit nog de constitutionele borging van deze bijzondere strafprocedure? Of kan in een 'gewone wet', indien dat zo gewenst is, de vervolging worden opgedragen aan PGHR?

Indien de grondwettelijke borging gezien wordt als veiligheidsklep, een gewone wet is immers door de "mogelijke verdachten" van een ambtsdelict aan te passen, is het dan niet beter om een positieve constitutionele verplichting op Kamerleden en bewindspersonen te leggen tot integer handelen en daarover periodiek te rapporteren en het in de Grondwet niet in de sfeer van strafrecht te trekken? Deze specifieke procedure is namelijk nog nooit effectief gebruikt en kan daarmee ook al snel worden gezien als wassen neus voor het versterken van de integriteit van ons landsbestuur.