Wet versterking waarborgfunctie Awb
Reactie
Naam | Anoniem |
---|---|
Plaats | 's-Hertogenbosch |
Datum | 4 maart 2024 |
Vraag1
Op grond van de nu geldende bepalingen van de Awb moeten bestuursorganen in bepaalde omstandigheden belanghebbenden om een zienswijze vragen. Zie de artikelen 4:7 en 4:8 Awb (dit kan ook inhouden telefonisch contact opnemen met betrokkene). De huidige bepalingen in de Awb kennen een uitzondering hierop bij financiële beschikkingen (artikel 4:12 Awb). Omdat onjuiste financiële beschikkingen met een groot nadelig gevolg de bestaanszekerheid van de betrokkene aantasten, is in het wetsvoorstel opgenomen dat bestuursorganen in bepaalde omstandigheden toch om een zienswijze moeten vragen. Tegelijk kunnen bestuursorganen die grote aantallen financiële beschikkingen nemen niet steeds onverkort toepassing geven aan de artikelen 4:7 en 4:8 Awb.De voorgestelde wijziging van artikel 4:12 Awb beoogt hierin het evenwicht te vinden.
Vraag: Bent u van mening dat het met deze wijziging voldoende duidelijk is wanneer bestuursorganen een zienswijze moeten vragen over een financieel besluit? Ziet u nog andere mogelijkheden om in de wet in te kaderen wanneer een zienswijze moet worden gevraagd (bijvoorbeeld via een drempelbedrag of het uitsluiten van processen die zich baseren op op andere wijze geverifieerde registraties)?
Ik ben voorstander van de wijziging die ertoe strekt om de artt. 4:7 en 4:8 ook van toepassing te laten zijn op financiële beschikkingen. De lastigheid in de bewoording van beoogde nieuwe lid van artikel 4:12 is m.i. dat er twee nieuwe 'vage normen' worden geïntroduceerd. Wanneer kan een bestuursorgaan weten dat de geaddresseerde een beschikking niet voorziet? Wanneer is er sprake van "aanmerkelijke gevolgen voor diens directe bestedingsruimte"?
Een drempelbedrag zal m.i. niet opportuun zijn, omdat de 'pijn' van bv. een terugvordering van de toeslag afhankelijk is van de financiële situatie van de ontvanger van de beschikking. Een terugvordering van € 500,- is voor de één veel, maar voor de ander slechts weinig. Een bestuursorgaan, en daarmee doel ik met name op de beschikkingenfabrieken als de Belastingdienst/Toeslagen, zal dit waarschijnlijk niet goed kunnen inschatten. Ik raad de wetgever aan om in de Memorie van Toelichting bij het nieuwe lid van artikel 4:12 Awb op te nemen dat het de bedoeling is van de wetgever dat bestuursorganen burgervriendelijk en dus ruimhartig met de bepaling omgaan. Dat betekent dus dat wanneer zij een afweging moeten maken tussen het wel of niet vragen van een zienswijze, deze altijd ten gunste van de burger moet uitvallen bij gevallen van twijfel. Een eventuele rechterlijke toets aan het nieuwe artikel zal namelijk in belangrijke mate steunen op hetgeen in de MvT wordt ingegeven door de wetgever.
Er rest mij een vraag. Wat gaat men doen met de zienswijze als deze er is? Gaat een ambtenaar bij de Belastingdienst/Toeslagen werkelijk ruimte zien om een minder strikte lijn te hanteren naar aanleiding van een zienswijze? De terugvorderingsbevoegdheid van artikel 26 Awir wordt sinds de Afdelingsuitspraak uit 2019 als een discretionaire bevoegdheid gezien. Toch blijkt uit de praktijk dat de gemiddelde ambtenaar er alsnog mee omgaat alsof het een gebonden bevoegdheid betreft. Is de zienswijze een effectief middel om dit alles te ondervangen?
Vraag2
Heeft u opmerkingen bij een of meer onderdelen van dit wetsvoorstel? Wat zou u anders willen zien? Wat ontbreekt er naar uw mening?Zie het bijgevoegde document.