Sectorale waarderingskaders PO/SO/VO/MBO 2017

Reactie

Naam Verus (drs. W. Neutel)
Plaats Woerden
Datum 24 december 2015

Vraag1

Is de inhoud van de kaders herkenbaar voor de doelgroepen?
Nee, deze kaders zijn voor mensen die niet zijn ingevoerd in het onderwijskundige jargon nog steeds lastig te doorgronden

Vraag2

Krijgen alle aspecten die u belangrijk vindt voor de onderwijskwaliteit aandacht in dit kader?
Verus hanteert een eigen definitie van onderwijskwaliteit waarbij ook zaken aan de orde komen die niet in de inspectiekaders opgenomen zijn en hoeven te worden. Daartegenover bevatten deze kaders zaken die hier en daar de inrichtingsvrijheid van scholen raken, zeker waar het de uitwerking betreft. In dat opzicht zou nog eens goed naar de kaders gekeken mogen worden.
Verus vindt dat onvoldoende recht wordt gedaan aan het wetsvoorstel 33862 (Bisschop cs). De bedoeling van het wetsvoorstel 33862 was nu juist dat scholen in het Schoolplan opnemen wat ze onder kwaliteit verstaan en hoe men dat uitwerkt op de diverse onderdelen. Dat komt onvoldoende terug in de kaders. Het echte gesprek over onderwijskwaliteit is blijkbaar nog steeds niet mogelijk.

Vraag3

Wat vindt u van de uitwerkingen en de verantwoording die de inspectie bij elke standaard heeft opgenomen?
Verus vindt dat onvoldoende recht wordt gedaan aan het wetsvoorstel 33862 (Bisschop cs). Er wordt wel aan dat wetsvoorstel gerefereerd, maar het is met name lippendienst in de inleiding. In de uitwerkingen blijft het onderscheid tussen enerzijds de deugdelijkheidseisen en anderzijds het stimulerend aspect veel te onduidelijk. Het verschil is niet meer dan “rechtop afgedrukt” en “cursief”.

Vraag4

Is het onderscheid tussen de eisen met een wettelijke grondslag en de andere aspecten van kwaliteit duidelijk?
Nee, Verus vindt dit onderscheid niet duidelijk. Vooral de manier waarop de 'andere aspecten van kwaliteit' in het kader worden gevoegd roept vragen op. Dit zijn volgens de toelichting zaken die op grond van wetenschappelijk onderzoek etc bijdragen aan de onderwijskwaliteit, maar geen wettelijke grondslag hebben. Toch worden deze 'andere aspecten van kwaliteit' wel betrokken bij inspectieoordeel. Een school kan alleen goed zij als op 'overtuigende wijze voldoet aan alle deugdelijkheidseisen en de overige aspecten van kwaliteit'. Daarmee is het oordeel gebaseerd op niet wettelijke criteria.
Verder is het volgens Verus niet juist om bij de deugdelijkheidseisen een onderscheid “onvoldoende”, “voldoende”, “goed” te maken. Je voldoet eraan of niet.