Wet op het lerarenregister

Reactie

Naam Alliantie voortgezet Onderwijs (drs D van Bennekom)
Plaats Nijmegen
Datum 18 februari 2015

Vraag1

Denkt u dat met het voorgestelde wettelijk verplichte lerarenregister leraren adequaat worden gestimuleerd om stelselmatig te werken aan hun professionele ontwikkeling?
nee, de voorliggende voorstellen zullen de beroepsontwikkeling en professionele ruimte niet of nauwelijks bevorderen, want:
a. het wetsvoorstel vergroot de tegenstelling werknemer en werkgever, daar waar de leerling is gebaat bij een betere samenwerking. De inzet van het register is altijd geweest om dit door en voor beroepsgroep zelf te laten regelen. Wat er met het wetsvoorstel zal gebeuren is dat de schoolbesturen / werkgevers het register moeten vullen en actualiseren en dat (vertegenwoordigers van) werknemers het register vooral gaan gebruiken om te controleren of de werkgevers bevoegde docenten in dienst nemen / hebben en voldoende scholingstijd beschikbaar stellen. Het register wordt zo gebaseerd op wantrouwen t.a.v. de werkgever in plaats van zelfvertrouwen in eigen kunnen. Het zal gaan om beheer en controle, in plaats van beroepsontwikkeling.
b. ik herken me niet in diverse tekstpassages in de memorie van toelichting, met name als het gaat om de rol van de werkgever. Met name rond de deskundigheidsbevordering en het inzetten van onbevoegde docenten (zie actuele inspectierapport!!) is de memorie van toelichting eenzijdig: ik kan me niet vinden in het geschetste beeld van werknemers die vrijwel elke vorm van scholing wordt onthouden.
c. Een register zou van de beroepsgroep zelf moeten zijn. In de huidge wetsvoorstel is de werkgever dus verantwoordelijk voor vulling en actualisering. Dit wordt een loze bureaucratische actie.

Vraag2

Denkt u dat de drie elementen van het wetsvoorstel – lerarenregister, omschrijving van het beroep en professionele ruimte – bijdragen aan versterking van de positie van leraren in de school?
Nee:
a. Erkenning en regeling van de professionele ruimte krijgen een prominente plaats. Dit is minder passend in een wetswijzigingsvoorstel t.b.v. het register. Professionele ruimte is een zaak tussen werkgever en werknemer en moet je niet wettelijk afdwingen. Mijn schoolbestuur maakt werk van de professionele ruimte voor docenten, maar op basis van de wettekst wordt dit thema geframed als zeggenschapsdiscussie en zelfs machtsdiscussie: werkgeversverantwoordelijkheden moeten worden ingeperkt; instructiemogelijkheden begrensd, zie 3.1, p.20 MvT.
b. de beschrijving van het beroep leraar in het wetsvoorstel legt het accent op de docent als solist binnen de school. De teksten doen onvoldoende recht aan de leraar die werkt binnen de context van de school en het schoolbeleid. Hoewel er in de memorie van toelichting enkele opmerkingen worden gemaakt over de positie van de docent binnen de schoolcontext, de dialoog tussen docent en schoolleiding en het opereren binnen de kaders van wet- en regelgeving (zie par. 2.2 en 3.1 in de Memorie van toelichting, p.18-21), wordt de docent meer opgevoerd als te rehabiliteren slachtoffer dan een zelfbewuste beroepsbeoefenaar. Door de keuze voor de individuele docent als uitgangspunt wordt het belang van de school en de schoolteams tekort gedaan. Professionalisering vindt vooral plaats binnen de context van de school. Het lerarenregister trekt in dit voorstel de professionalisering uit deze context en maakt het tot een individuele verplichting van de docent.
c. De formulering van artikel 32 e over het beroep van leraar is onwerkbaar. De formuleringen ‘Leraren komt een zelfstandige verantwoordelijkheid toe als het gaat om het beoordelen van de onderwijsprestaties van leerlingen’ en ‘leraren beschikken over voldoende pedagogische, didactische en vakinhoudelijke zeggenschap’ staan op gespannen voet met de Wet Medezeggenschap (WMS) al regelt. Het is ongewenst dat met deze wetswijziging rechten van de docent als individuele werknemer worden geregeld. Hoe kan je als schoolleider of bevoegd gezag dan nog worden aangesproken op de som der delen?
d. In de toelichting komt het lerarenberaad terug, in het kader van het professioneel statuut (par. 3.1 MvT). Los van de werkbaarheid van dat construct zie ik spanning optreden met de huidige teamvorming en de WMS. De WMS geeft veel invloed aan docenten op inhoud en organisatie van het onderwijs, arbeidsomstandigheden, arbeidsvoorwaarden, fusies, nieuwbouw etc.

Vraag3

Denkt u dat met het zichtbaar maken van de mate waarin onderwijs wordt gegeven door leraren die nog aan de bekwaamheidseisen moeten voldoen, in het voortgezet onderwijs voldoende stimulans ontstaat om het onbevoegd lesgeven terug te dringen?
Nee. In het concept wetsvoorstel wordt het vermeld staan in het lerarenregister opgenomen als voorwaarde om te kunnen worden benoemd of tewerkgesteld als docent. Daarmee wordt de rol en verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag als werkgever (ten aanzien van de inzet van on- en onderbevoegden) ingeperkt; de overheid bepaalt wie wel en wie niet voor de klas mag staan. Ik voorzie diverse onbedoelde neveneffecten van het wetsvoorstel als het gaat om het aantal onbevoegd gegeven lessen en de mogelijkheid van besturen en scholen om anders- en nog
onbevoegde leraren voor de klas te kunnen zetten, bijvoorbeeld als dat goede gronden voor zijn.

Bovendien:
a. Er lijken voorstellen te worden gedaan (zie par. 3.1 MvT, p.21-22; par. 3.5 MvT, p. 25) die inbreuk maken op de benoemingsverantwoordelijkheden en -mogelijkheden van werkgevers (incl. arbeidsrechtelijke consequenties), bijv. met het voorstel alleen geregistreerde leraren voor de klas te zetten.

b. De wetswijziging en memorie van toelichting suggereren dat al volledig duidelijk is wanneer een docent wel of niet bevoegd is. Dat is echter niet het geval. Als er straks wordt geregistreerd op basis van een achterhaalde opvatting over bevoegd / onbevoegd ik als werkgever in de VO-sector een groot probleem. Deze constatering geldt ook voor de (herijkte) bekwaamheidseisen, die worden opgevoerd alsof zij al een wettelijke basis hebben. Dat is niet het geval. De herijkte bekwaamheidseisen zijn immers nog niet door de minister vastgelegd.

Vraag4

Ziet u de opname van de artikelen die zien op de vorm en inhoud van het lerarenregister in de Wet op het onderwijstoezicht als passend?
Ik ben het oneens met volgende bepalingen:

a. De werkgever wordt verantwoordelijk voor de vulling en actualisering van de registergegevens bij registratie en herregistratie (artikel III, artikel 33d, 37 b en 37 c). Het merendeel van de administratieve last komt bij de werkgevers (zonder vergoeding). Het bevreemdt mij dat er geen vertrouwen lijkt te zijn dat de beroepsgroep dit op eigen kracht zou kunnen doen.

b. In het verlengde hiervan vrees ik dat de administratieve last hier niet bij zal blijven. (Vertegenwoordigers van) werknemers zullen in de toekomst ook eisen dat scholen tweedegraads bevoegde docenten niet inzetten in het eerstegraadsgebied. Dat kan betekenen dat scholen zelfs roosters moeten gaan inleveren om aan te tonen hoe zij hun docenten inzetten. Zie hier bijvoorbeeld de formulering bij artikel 37 c lid 1. Hier staat dat het bevoegd gezag zorg draagt voor het correct bijhouden van de gegevens ten behoeve van het lerarenregister. Ik zie daar niets in.

c. Met de wetswijziging wordt vastgelegd dat de overheid de beheerder wordt (zie bijvoorbeeld Artikel 24w, lid 2 in de wijziging van de Wet op het Onderwijstoezicht). Ik vind een register dat wordt beheerd door de overheid en gevuld door de werkgevers echt ongewenst. In feite heeft de overheid nu al de taak om te controleren of besturen
bevoegde docenten aan het werk zet / heeft. Een en ander is nog extra zorgelijk om dat nergens in de wetgeving de rol van het bevoegd gezag / schoolbesturen goed is geregeld. Verder dan een vage formulering als ‘draagvlak bij een vertegenwoordiging van bevoegde gezagsorganen’(artikel 37 b lid 1) komt men niet.

Vraag5

Op basis van welke aanduiding van hun positie kan dit voorstel het beste recht doen aan de zij-instromers in het mbo?

* zie toelichting op vraag 5 onder documenten.
n.v.t.