Regionale samenwerking voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie
Reactie
Naam
|
Stuurgroep vsv/jongeren in een kwetsbare positie (J. Visscher)
|
Plaats
|
Eindhoven
|
Datum
|
8 maart 2017
|
Vraag1
Hoe beoordeelt u de nieuwe taak voor de RMC-functie om leerlingen uit pro en vso vanaf 16 jaar te monitoren?
Inleiding:
De stuurgroep vsv/jongeren in een kwetsbare positie Zuidoost-Brabant wil, voor zij alle vragen beantwoordt, benadrukken dat zij de regionale samenwerking als een reguliere taak beschouwt waarvoor reguliere middelen noodzakelijk en voldoende moeten zijn. In het toekomstbeeld van deze stuurgroep is het bij toereikende middelen niet nodig en niet wenselijk dat er daarnaast aparte geldstromen zijn die tot ongewenste bijeffecten leiden. Een programmatische aanpak voor enkele jaren sluit onvoldoende aan bij de gewenste duurzame aanpak en kan zelfs afleiden van het gesprek over samenwerking, hiaten in de keten en het elkaar aanspreken op verantwoordelijkheid. De stuurgroep verbaast zich ernstig over de keuze om opnieuw via geld te sturen in plaats van deze toe te voegen aan de lump sum. In plaats van meerdere geldstromen met elk een eigen wijze van monitoring en verantwoording adviseert de stuurgroep om het budget op te nemen in de lump sum van onderwijsinstellingen en geoormerkt in het gemeentefonds. Daarmee blijft de maatschappelijke taak hetzelfde, de noodzaak om samen te werken blijft, terwijl de administratieve last vermindert en ieder nog steeds verantwoording aflegt.
Antwoord vraag 1 van 4
Voor jongeren tot 23 jaar ligt het voor de hand dat de RMC-functie van gemeenten monitort ten aanzien van uitstroomprofielen onderwijs en arbeid omdat dit aansluit bij de kerntaken. Het monitoren als nieuwe taak voorkomt dat jongeren van 16-18 jaar waar pro of vso eindonderwijs is uit beeld verdwijnen en garandeert dat zij expliciet ondergebracht worden als doelgroep voor de RMC-functie. We adviseren dit uit te breiden met Entree leerlingen, een eveneens kwetsbare groep. Daarbij verwachten we van de overheid dat deze duidelijk maakt wat de monitortaak inhoudt. Registratie en signaleren zijn evident, het oppakken en doorverwijzen van jongeren echter niet.
Voor jongeren uit vso en pro met uitstroomprofiel dagbesteding ligt het beleggen van de monitortaak bij RMC minder voor de hand. Scholen, ouders en leerlingen stemmen dit af met generalisten. Privacyregelgeving maakt deze taak complex zolang wet- en regelgeving hier geen ruimte voor biedt. De wijziging in gegevensverstrekking lijkt zich te beperken tot onderwijsgegevens.
Vraag2
Hoe beoordeelt u de taak voor RMC om partijen uit de domeinen arbeid en zorg bij de regionale aanpak van vsv en jongeren in een kwetsbare positie te betrekken?
De stuurgroep beoordeelt de taak voor RMC om partijen uit de domeinen arbeid te betrekken als logisch gevolg van de taak tot het inrichten van een sluitend netwerk. Het sluit aan bij de opdracht die via eerdere kamerbrieven is verstrekt. Voor een daadwerkelijk sluitend netwerk en een succesvolle aanpak is afstemming met het beleid van het Regionaal Werkbedrijf voorwaardelijk. Die afstemming en samenwerking krijgt hiermee een wettelijke basis.
De stuurgroep ziet het als een prima maatregel om wetten (WEB, WVO en WEC) verder te harmoniseren zodat partijen in de regio maatregelen nemen voor de hele leeftijdsrange van 12 tot 23 jaar. Het verlagen van de toelatingsleeftijd vavo naar het schooljaar waarin leerlingen 18 jaar worden, sluit daar concreet op aan.
Aansluiten van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning is noodzakelijk voor een integrale sluitende aanpak om tot goede ketensamenwerking te komen. Als regio verwachten we echter dat de wetgever de keuze wie wanneer moet aansluiten overlaat aan de RMC-regio’s. We adviseren in wetgeving alleen vast te leggen ”wat” er moet gebeuren en niet “hoe”, tenslotte is er al dermate veel regelgeving dat het streven moet zijn belemmerende regelgeving te schrappen en regeldichtheid niet verder te laten toenemen.
Vraag3
Hoe beoordeelt u de verplichting voor mbo-instellingen om aan te sluiten bij het overleg tussen gemeenten en samenwerkingsverbanden passend onderwijs vo?
Het principe achter het aansluiten van mbo-instellingen bij het overleg tussen gemeenten en samenwerkingsverbanden passend onderwijs vo kan de stuurgroep waarderen. In het kader van warme overdracht van vo naar mbo vooral voor zorg- en risicoleerlingen ziet zij dit als een prima maatregel. Voor de mbo’s geldt dat zij inderdaad zoeken naar afstemming met gemeenten over het ondersteuningsaanbod aan de jongeren in hun regio. Nu mist het MBO vaak informatie of heeft geen inspraak bij besluiten. Aansluiten bij OOGO passend onderwijs kan dit verhelpen.
Het wetsvoorstel is onvoldoende duidelijk over de overlegtafel die beoogd wordt. De stuurgroep vraagt hier aandacht voor en geeft als advies dit zorgvuldig te beoordelen op bestuurlijke drukte en afstemming. RMC regio 37 kent 2 subregio’s voor RMC, 2 samenwerkingsverbanden passend onderwijs vo en 2 arbeidsmarktregio’s. Helaas zijn de indelingen niet gelijk. Voor de jeugdwet is sprake van een gelijke regio-indeling (21 gemeenten), toch zien we ook daar grote subregionale verschillen (6 subregio’s). De vraag kan gesteld worden of het bestuurlijk platform vsv/jongeren in een kwetsbare positie geen beter gremium is voor een integrale aanpak jeugdhulp, onderwijs, arbeidsmarkt, wmo dan OOGO passend onderwijs en/of OOGO jeugdhulp.
We vragen verder aandacht voor de fasering: momenteel is de stuurgroep bezig de taakverbreding (vsv’ers > 1 jaar) en nieuwe taken (jongeren in een kwetsbare positie) op te pakken. Doelstellingen zijn misschien te ambitieus, het is in elk geval onwenselijk als dit op twee dan wel drie bestuurlijke tafels belegd wordt (regionaal werkbedrijf, OOGO passend onderwijs, OOGO jeugdhulp, vsv/jongeren in een kwetsbare positie).
Vraag4
Hebt u andere opmerkingen over het wetsvoorstel?
Een succesvolle aanpak vraagt om voortdurende aandacht. Er stroomt immers steeds een nieuwe groep leerlingen het vo/mbo in, een nieuwe groep met risico op voortijdig schoolverlaten. Met ‘de basis op orde’ kan dit risico voor de meesten beperkt en hanteerbaar blijven, voor de groep die resteert is gedegen samenwerking in de keten een voorwaarde.
De onderwijsinstellingen in deze regio zien het als hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en opdracht om leerlingen/studenten op de voor hen meest passende bestemming te brengen. Om deze opdracht uit te voeren, krijgen onderwijsinstellingen een lump sum. De toegekende lump sum dient toereikend te zijn voor het uitvoeren van de opdracht. Additionele middelen als prestatiebeloning en budget ten behoeve van een regionale aanpak geven een verkeerd signaal en kunnen zelfs werken als perverse prikkel. Er moet ruimte zijn voor scholen die risicoleerlingen op willen en kunnen vangen zonder zorgen over examenresultaten en daarmee prestatiebeloning. In extremo lijkt de wetgever van mening dat instellingen met een maatschappelijke taak op diverse manieren verleid moeten worden die taak te vervullen, een standpunt dat van weinig vertrouwen getuigt.
Tot slot wil de stuurgroep vsv/jongeren in een kwetsbare positie aandacht vragen voor de besteding van additionele overheidssubsidies voor basistaken van het onderwijs. Zij is van mening dat dit niet aan de orde kan zijn en zelfs tegengegaan moet worden. Als voorbeeld noemt de stuurgroep het inzetten van een applicatie voor het monitoren van de overstap vo-mbo. Recent is in deze regio de keuze gemaakt dat het mbo dit voor haar rekening zal nemen, net zoals het vo dit doet voor de overstap po-vo. Dit sluit aan bij bovenstaande opmerking: basistaken dienen uit lump sum betaald te worden.
De RMC-taak van de contactgemeente wordt verder uitgebreid. Er staat dat het macrobudget tijdelijk verhoogd wordt. Wij verwachten van de overheid dat er ook gekeken wordt naar een reële taakstelling. Bij deze structurele verantwoordelijkheid hoort ook structureel geld. Dat geldt zeker gezien de verder toenemende verantwoordelijkheid voor uitvoering, de verantwoording van maatregelen en toename van administratieve druk. Het is de gemeenten niet helder wat de onderbouwing is voor de financiële compensatie voor slechts twee jaar.