Tijdelijke wet testbewijzen covid-19
Reactie
Naam
|
Anoniem
|
Plaats
|
Haarlem
|
Datum
|
11 maart 2021
|
Vraag1
Er kan worden gereageerd op alle aspecten van het wetsvoorstel en de toelichting.
De toets van het voorstel aan grondrechten is gebrekkig. Dit geldt in het bijzonder voor toetsing aan het discriminatieverbod en de plicht tot gelijke behandeling. Elke toets aan artikel 1 van de Grondwet en verdragsrechtelijke equivalenten ontbreekt. Deze bepalingen worden als een 'afterthought' genoemd (p. 12, 13 Toelichting), wat betreft de verdragsrechtelijke gelijkheids- en non-disriminatie-bepalingen op gebrekkige en onvolledige wijze. Over artikel 1 Grondwet wordt botweg gesteld dat daaraan voldaan wordt zonder enig argument te specificeren. Ook een expliciete toets aan de verdragsbepalingen blijft volledig achterwege.
Dit verrast nu het verplicht stellen van vaccinatie- en testbewijzen als voorwaarde voor toegang tot bepaalde gelegenheden een inherent onderscheid maakt op grond van fysieke gesteldheid, als gevolg waarvan personen in beginsel worden uitgesloten van minder en meer essentiële diensten, bijeenkomsten, gelegenheden en zelfs van sommig onderwijs. Met andere woorden de voorgestelde wetgeving is inherent discriminerend in de zin van ‘onderscheid makend’.
De plaats en betekenis van artikel 1 van de Grondwet (en internationale mensenrechtenverplichtingen waaraan het Koninkrijk zich heeft verbonden) is niet die een tekst op van een muurtje buiten het Binnenhof. Het dient voorop te staan bij de vraag of de wetgeving desalniettemin het maken van onderscheid op grond van fysieke gezondheidstoestand kan rechtvaardigen ook als deze wetgeving bewerkt dat mensen van de gelegenheden waar de voorgestelde wetgeving op ziet worden uitgesloten, terwijl anderen dat niet worden.
Daarbij is het plausibel dat het, bij degenen die geweigerd worden omdat zij (feitelijk, rechtelijk of in redelijkheid) niet kunnen worden gevaccineerd of getest, gaat om een fysieke gesteldheid die zo zeer aan de persoon gebonden is, dat de betreffende persoon daaraan niets kan veranderen; daarmee kan dit gelijk worden gesteld aan een onderscheid op basis van handicap, seksuele gerichtheid of ras.
Het iemand uitsluiten op grond van het niet kunnen tonen van een vaccinatie- of testbewijs moet daarom aan sterke rechtvaardigingseisen voldoen.
In bijlage worden kanttekeningen geplaatst bij de rechtvaardigingsgronden voor het te maken onderscheid die mogelijk kunnen worden gevonden in de Toelichting. Ook wordt een opmerking gemaakt over het toetsingskader en over de verhullende taal die weinig dienstbaar zal zijn in het overtuigen van vaccin-sceptici.
Bijlage