Wet versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen
Reactie
Naam | PO-Raad (Drs. S. Walvisch) |
---|---|
Plaats | Utrecht |
Datum | 11 juni 2014 |
Vraag1
Wat vindt u van het voorstel dat de benoeming van bestuurders voortaan moet gebeuren op basis van openbare profielen en om de medezeggenschapsorganen adviesrecht te geven over die profielen en over benoeming en ontslag van bestuurders?De PO-Raad staat positief tegenover het voorstel dat de benoeming van bestuurders moet plaatsvinden op basis van openbare profielen. Het sluit aan bij een reeds ingezette praktijk in de sector. Dat de medezeggenschap een adviserende rol krijgt bij het opstellen van de profielen ligt in de lijn met wat reeds is geregeld met betrekking tot de profielen van toezichthouders.
De PO-Raad vindt het een goede zaak indien de toezichthouder zich bij benoeming en ontslag van bestuurders laat adviseren door de medezeggenschap. Het opnemen van dit uitgangspunt als adviesrecht van de MR kan op instemming van de PO-Raad rekenen.
Vraag2
Wat vindt u van het voorstel dat er in het PO, VO en MBO, minimaal eenmaal per jaar, overleg dient plaats te vinden tussen de medezeggenschap en de Raad van Toezicht?N.B. in het hoger onderwijs bestaat al een overlegplicht.
In de code Goed Bestuur primair onderwijs staat dat het intern toezichtsorgaan verantwoordelijk is voor zijn eigen informatievoorziening. In het advies ‘Goede medezeggenschap in het onderwijs’ dat de PO-Raad met andere organisatie uit het onderwijs heeft uitgebracht is de norm opgenomen dat het intern toezichtsorgaan ten minste eenmaal met de medezeggenschapsraad overlegt. Met het opnemen als wettelijke verplichting kan de PO-Raad dus instemmen.
Vraag3
Wat vindt u van het voorstel dat de Inspectie van het Onderwijs direct door de interne toezichthouders of het interne toezichthoudende orgaan (Raad van Toezicht) op de hoogte moet worden gesteld van een redelijk vermoeden van wanbeheer bij de instelling.De PO-Raad is niet overtuigd door de argumentatie van het voorstel dat de interne toezichthouder de IvhO op de hoogte moet stellen wanneer een redelijk vermoeden bestaat van wanbeheer.
In zijn algemeenheid vindt de PO-Raad dat beide partijen – interne en externe – toezichthouder elkaar op de hoogte moeten stellen rondom majeure zaken die hun specifieke toezichthoudende rol met betrekking tot het bestuur van de instelling betreffen.
Het wanbeheer waar het voorstel op is gebaseerd is echter het ‘ultimum remedium’ Artikel 163b dat ook van toepassing kan zijn op de positie van de toezichthouder zelf. Daar komt nog bij dat indien de toezichthouder vanuit zijn positie een vermoeden heeft dat er zaken aan de orde zijn zoals vastgelegd in Artikel 163b lid 2 de toezichthouder juist qualitate qua als eerste aan zet is. Door in de toelichting deze meldingsplicht nog eens te motiveren in relatie tot de aanwijzingsbevoegdheid van de minister lijkt hier op voorhand al sprake te zijn van een onder curatele stelling. De huidige formulering van dit voorstel is een uitholling van de rol van de interne toezichthouder.
Vraag4
Wat vindt u van de vier voorgestelde wijzigingen in de Wet medezeggenschap op scholen (WMS)?N.B. De WMS is alleen van toepassing in het funderend onderwijs.
Twee van de vier voorstellen – de beslechting van nalevingsgeschillen en de mogelijkheid om nietigheid van besluiten in te roepen – en daarmee samenhangende aanpassingen hebben betrekking op de aanscherping van de meer juridische procedures rondom geschillen die de PO-Raad vanuit een volwassen medezeggenschap kan onderschrijven.
Bij de andere twee voorstellen – scholingsbudget voor de medezeggenschapsraad – en het recht op rechtsbijstand – plaats de PO-Raad een belangrijke kanttekening. Er wordt geconstateerd dat de verplichte faciliteitenregeling niet optimaal functioneert waardoor voor de medezeggenschap de aanspraak op vergoeding wordt bemoeilijkt. De voorgestelde wijziging lijkt echter de andere kant op te slaan. De nieuwe formulering luidt: “De kosten die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van de medezeggenschapsraad, scholingskosten daaronder begrepen, komen ten laste van het bevoegd gezag. De kosten van het raadplegen van een deskundige en van het voeren van rechtsgedingen door de medezeggenschapsraad komen slechts ten laste van het bevoegd gezag, indien dit gezag van de te maken kosten vooraf in kennis is gesteld.” Het is niet de bedoeling dat het vaststellen van de kosten een eenzijdige aangelegenheid wordt van de medezeggenschap. De huidige formulering geeft de indruk van een open einde regeling, waardoor schoolbesturen voor hoge en niet voorziene kosten kunnen komen te staan.
Vraag6
Wat vindt u ervan dat de minister, naast de bestaande mogelijkheden (o.a. aanwijzingsbevoegdheid, inhouding van bekostiging) ook de mogelijkheid krijgt om in het uiterste geval de rechter te verzoeken om falende bestuurders of interne toezichthouders van bijzondere instellingen te schorsen of te ontslaan?Het voorstel maakt het mogelijk dat de minister zich ‘laagdrempeliger’ dan nu al het geval is zich als belanghebbende kan kwalificeren en op basis daarvan zich kan wenden tot de rechter met een ontslagverzoek. De PO-Raad kan dit billijken.
In dit kader gaat het voorstel ook in op de positie van de vereniging. Uit de uiteenzetting wekt de minister de indruk dat zij ervan uitgaat dat een ALV niet de rol van toezichthouder kan vervullen. Dat is volgens de PO-Raad wel een toegestane modaliteit. Nog los daarvan kan de PO-Raad de redenering van de minister niet volgen wanneer wordt gesteld dat de ALV blijkbaar alleen maar naar het belang van de vereniging kan kijken.
Vraag7
Consultatieve vraag over:Instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting.
Toelichting:
De begroting geeft inzicht in de voorgenomen besteding van middelen. Daarom is het van belang dat het medezeggenschapsorgaan hierbij betrokken is. Dit orgaan heeft (instemmings)recht ten aanzien van diverse (inhoudelijke) onderwerpen, bijvoorbeeld op het gebied van de strategische beleidsvoornemens van de hogescholen en universiteiten. Op dit moment heeft het medezeggenschapsorgaan in het primair en voortgezet onderwijs al adviesrecht op de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school (zie bijv. artikel 11 van de Wet medezeggenschap op scholen). In het hoger onderwijs hebben de medezeggenschapsorganen op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) adviesbevoegdheid met betrekking tot de begroting. In de HO-sector en de MBO-sector geldt op grond van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) dat de Ondernemingsraad (OR) adviesrecht heeft op het meerjarig financieel beleid en over belangrijke investeringsbeslissingen en kredietbesluiten (art.25-1.h t/m j). De WOR schrijft verder voor dat het bestuur de begroting aan de OR moet verstrekken en die met deze raad moet bespreken (art.31a-3).
Onderwijsinstellingen zijn bevoegd om in hun reglement instemmingsrecht op (hoofdlijnen van) de begroting te regelen. In een aantal gevallen is dit ook gedaan.
VRAAG:
Is het wenselijk of noodzakelijk om aan medezeggenschapsorganen een wettelijk instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting te geven?
Als er goede redenen zijn om dat te doen, hoe zou dat in de praktijk dan het beste inhoud kunnen krijgen?
De PO-Raad vindt het zeer onwenselijk dat het medezeggenschapsorgaan een wettelijk instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting zou krijgen. Bevoegdheden en verantwoordelijkheden zouden hiermee zeer onhelder worden: de medezeggenschapsraad komt op de stoel van de bestuurder te zitten. Naast het feit dat de organisatie hier onbestuurbaar van kan worden leidt dit ertoe dat een medezeggenschapsorgaan mede verantwoordelijk is voor de begroting van de organisatie. Dit is zeer onwenselijk gezien het belang van de rol als tegenmacht die aan het medezeggenschapsorgaan wordt toegedicht. Het is niet voor niets dat in bovengenoemde voorbeelden de OR ook geen instemmingsrecht heeft op de begroting, maar dat dit beperkt blijft tot een adviesrecht.
Vraag8
Consultatieve vraag over:Benoembaarheid leden Raad van Toezicht
Toelichting:
Tijdens het overleg in de Tweede Kamer op 23 april 2014 over governance is de vraag aan de orde geweest in hoeverre het wel of niet wenselijk is dat een lid van de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal tevens lid kan zijn van een Raad van Toezicht van een instelling voor het hoger onderwijs. In de huidige Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is het niet toegestaan om een lid van het Parlement tevens te benoemen tot lid van de Raad van Toezicht van een openbare universiteit. Bij andere onderwijsinstellingen (PO,VO,MBO) bestaat niet zo’n wettelijke beperking.
VRAAG:
Is het wenselijk of noodzakelijk om een dergelijk verbod te handhaven?
Voor het primair onderwijs geldt dat er nu geen verbod is. Dit hoeft er wat de PO-Raad betreft ook niet te komen. De PO-Raad vindt het een goede zaak dat ook parlementsleden net als anderen met een maatschappelijke functie als toezichthouder bij een onderwijsinstelling willen functioneren. Zij houden hiermee voeling met de maatschappij. Uiteraard moet belangenconflicten worden vermeden. De PO-Raad gaat ervan uit dat de betrokken persoon en het toezichthoudende orgaan voldoende moreel kompas bezitten om hier in de gevallen die het betreft prudent mee om te gaan.