Wet werkelijk rendement box 3

Reactie

Naam Anoniem
Plaats Soest
Datum 16 september 2023

Vraag1

Algemeen
Wat vindt u van het voorstel in algemene zin?
Hieronder zijn vragen over enkele specifieke onderdelen van het voorstel opgenomen. U kunt hierop reageren als u hierover uw mening wilt geven.
De impact van inflatie is onvoldoende overwogen. In de toelichting p5.2 wordt gesteld dat bij het belasten van reëele rendementen het percentage hoger zou moeten zijn, met als voorbeeld dat 30% van €6.000 hetzelfde effect heeft als 45% van €4.000. Dit geeft eigenlijk vooral aan dat de belasting gewoon te hoog is, maar dat is natuurlijk geen onderdeel van deze consultatie. Het grote probleem wat over het hoofd gezien wordt met deze redenering is dat de inflatie geen stabiele factor is. Het CPB heeft begin dit jaar de cijfers t/m 2022 gepubliceerd (https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2023/02/inflatie-10-procent-in-2022) daarin is te zien dat in 2022 de inflatie op 10% lag. Sinds 1965 hebben we eigenlijk alleen tussen 2003 en 2021 en tussen 1993-1999 een stabiele inflatie van rond de 2% gehad, iets minder dan de helft van de jaren dus. De voorbeelden uit p7.1 worden als volgt geraakt door inflatie:

Voorbeeld 1 de spaarder met €500.000 vermogen en 0.5% spaarrente heeft een nominaal inkomen van €2.500. Als we in dit voorbeeld uitgaan van 2% inflatie, dan is het reëele rendement -€7.500. De spaarder levert dus reëel op het vermogen in en mag als kers op de taart ook nog eens belasting betalen van €503. Dit is geen onrealistisch scenario aangezien de spaarrente sinds 2013 al niet meer hoger is geweest dan de inflatie. 2008 was het meest gunstige jaar voor de spaarder in de recente geschiedenis met 5% spaarrente en 2.5% inflatie. Dit zou €12.500 reëel inkomen opleveren met €8.160 belasting. Er wordt dan 65% belasting geheven.

Als voorbeeld 2 vereenvoudigd wordt tot alleen €500.000 belegd vermogen, dan is er bij 10% rendement en 2% inflatie niet veel aan de hand. €16.660 belasting is dan 42% van het reëele inkomen van €40.000. In een jaar als 2022 met 10% inflatie komt ook voor een belegger met 18% nominaal rendement er bekaaid vanaf. De belasting wordt berekend als (€90.000 - €1.000) * 0.34 = €30.260 terwijl het reëele rendement nog steeds slechts €40.000 is. Er wordt dus 76% belasting geheven.

De toelichting in p5.2 stelt ook dat er in box 2 in nominale termen wordt belast. Wellicht betekent dit juist dat ook daar een correctie van het systeem moet plaatsvinden (vooral voor vastgoed bedrijven). Reëel belasten in box 3 zal spaargeld B.V.'s in box 2 ontmoedigen. Het punt van de deflatie is zeer zeldzaam, sinds 1965 is er alleen in 1987 een negatieve inflatie van -0.5% geweest. Het is niet bezwaarlijk als er in zo'n jaar extra belasting wordt geheven.

Vraag2

Beleidsmatige afwegingen
a. Hoe staat u tegenover het voorgestelde systeem, dat een hybride karakter heeft en elementen van vermogensaanwas-, vermogenswinst-, en forfaitaire belasting omvat?
b. Hoe verhoudt dit zich tot alternatieven zoals een volledige vermogenswinst- of vermogensaanwasbelasting, of een vermogensbelasting?
c. Wat vindt u van de keuze voor een vermogensaanwasbelasting als primaire regeling?
d. Welke overwegingen heeft u met betrekking tot de uitzondering voor de eerste woning in box 3 voor eigen gebruik, en welke voordelen en nadelen ziet u hierin?
e. Het forfait voor de eerste woning in box 3 omvat het gehele rendement inclusief kosten, waaronder financieringskosten. Wat vindt u hiervan?
f. Hoe staat u tegenover de uitzondering voor aandelen van familiebedrijven en startups?
g. Vindt u dat de gekozen forfaits resulteren in een evenredige belastingdruk over de verschillende vermogenscategorieën? Zo ja, waarom, en zo nee, waarom niet?
h. Wat is uw visie op het onderscheid tussen het belasten van eigen gebruik van een onroerende zaak onder het vermogenswinstregime (via een forfait) en het belasten van een verhuurde onroerende zaak (gebaseerd op werkelijke huurinkomsten minus kosten en het activeren van verbeteringen)?
a: de vermogensaanwasbelasting op aandelen zal ook tot gedwongen verkoop van aandelen leiden bij personen die in eigen beheer een pensioen hebben opgebouwd. In een goed beursjaar zal de waardestijging de dividenden fors overtreffen en kan de belastingaanslag niet uit dividend en overig pensioeninkomen betaald worden. Een uitzondering zou hier op zijn plaats zijn dat wanneer er geen nieuwe stortingen worden gedaan, dat er dan een vermogenswinst regime gevoerd gaat worden en alleen de onttrekkingen belast worden.
Het forfait op 1 box3 woning is logisch omdat dit veel administratie bespaart, vermogensaanwas belasting voor een belegger die veel transacties doet is ook logisch, terwijl vermogenswinst voor een vastgoed object ook de juiste keuze is. Daarom is het principe van het hybride karakter ok.
b: Volledig 1 bepaald type kiezen is niet handig, dan zijn er te veel situaties waar het stelsel niet past.
c: In het beginsel is dat ok, echter de "buy-and-hold" belegger voor een pensioenaanvulling zou hier dus niet onder moeten vallen.
d + e: Dit is prima, indien de belastingplichtige ook vrijwillig voor vermogenswinst mag kiezen kan het ook nooit tot rechtzaken over de hoogte van het forfait komen, dan is het gewoon pech voor degenen die de verkeerde keuze hebben gemaakt in jaren dat de vastgoedprijzen dalen. Het zal zeker administratie en uitvoeringskosten schelen
f: Dit is zeer noodzakelijk, het zou dus ook uitgebreid moeten worden naar de pensioenbelegger.
g: de forfait percentages lijken realistisch
h: Dit is logisch, bij verhuur loont het veel meer om een administratie van de kosten bij te houden dan bij eigen gebruik.

Vraag3

Gedragseffecten
a. Welke gedragseffecten verwacht u als gevolg van de hybride aard van het stelsel, met name met betrekking tot de uitzondering van vermogensaanwas op vastgoed, aandelen van familiebedrijven en startups? In welke mate verwacht u dat deze effecten zullen optreden?
b. In welke mate denkt u dat het stelsel mogelijkheden biedt voor belastingarbitrage, zowel binnen het hybride stelsel als in relatie tot box 2? Hoe verschilt dit volgens u van het huidige (overbruggings)stelsel?
a: de pensioenbelegger met aandelen in eigen beheer zal eerder overwegen om het vermogen vast te zetten in een bruto regeling in de 3e pijler en verliest daarmee veel flexibiliteit.
b: in de huidige vorm geen effect op verdeling tussen box 2 en box 3. Mocht er toch met reëel rendement worden gewerkt in box 3, dan zal de arbitrage via spaargeld B.V.'s in box 2 afnemen.

Vraag4

Valutaresultaten behaald met banktegoeden
Voorgesteld wordt om alle voordelen die worden behaald met bezittingen en schulden in de heffing te betrekken. Bij banktegoeden in euro’s bestaat het voordeel doorgaans alleen uit de ontvangen rente. Bij banktegoeden die worden aangehouden in vreemde valuta zal daarnaast sprake zijn van waardemutaties als gevolg van wisselende valutakoersen. Een valutaresultaat kan positief of negatief zijn. Voor de berekening van de valutaresultaten dienen alle stortingen en onttrekkingen van de bankrekening afzonderlijk te worden omgerekend in euro’s tegen de valutakoers ten tijde van de betreffende storting of de onttrekking. Een dergelijke exercitie is complex, met name indien sprake is van veel transacties. Nederlandse financiële instellingen geven aan dat zij - naast de stand op 1 januari, 31 december en het bedrag aan rente - alleen het totaalbedrag van stortingen en onttrekkingen in een bepaald jaar kunnen renseigneren. Vanuit praktisch oogpunt is in het conceptwetsvoorstel voorgesteld om valutaresultaten van banktegoeden die worden aangehouden in vreemde valuta buiten beschouwing te laten en enkel de ontvangen rente te belasten. De in vreemde valuta ontvangen rente kan bijvoorbeeld tegen een gemiddelde jaarkoers of koers per einde jaar worden omgerekend in euro’s.

Wij vragen uw input ten aanzien van het dilemma tussen de zuivere benadering waarbij (positieve en negatieve) waardeontwikkelingen van banktegoeden wel in de heffing worden betrokken en de voorgestelde praktische benadering waarbij alleen de ontvangen rente is belast. Als u vindt dat waardeontwikkelingen in de heffing betrokken moeten worden, zou dat volgens u op basis van een vermogensaanwas- of vermogenswinstbelasting moeten?
Indien dit gaat om banktegoeden en niet om forex handelen, waar een belegger dus actief speculeert op mutaties in de relatieve waardering van verschillende valuta, dan is dit ok. Forex handelen zou alleen toegestaan moeten zijn vanaf specifieke beleggingsdepots zodat dezelfde methodieken gebruikt kunnen worden om de opbrengst te bepalen (waardestijging - storting + onttrekking).

Vraag5

Aftrekbaarheid van rente van consumptieve schulden
In het huidige box 3-stelsel verlagen schulden de rendementsgrondslag op basis waarvan het forfaitaire inkomen wordt berekend. In box 3 vallen alle schulden van burgers die niet in box 1 (bijvoorbeeld voor de eigenwoning) of in box 2 (financiering van een aanmerkelijk belang) in de heffing worden betrokken. Niet vereist is dat sprake is van een causaal verband tussen de schuld en de bezitting in box 3. Schulden voor consumptiedoeleinden, zoals een auto of een vakantie, verlagen zodoende de rendementsgrondslag ondanks dat de auto doorgaans niet als bezitting is belast in box 3. In het huidige box 3-stelsel leidt een negatieve rendementsgrondslag (schulden zijn groter dan de bezittingen) niet tot een negatief inkomen. In het nieuwe box 3-stelsel is de rente van schulden aftrekbaar van het inkomen uit bezittingen en schulden. Ook hierbij is niet vereist dat de schulden waarvan de rente aftrekbaar is, moet zijn aangewend voor de aanschaf van een bezitting die in box 3 is belast. De rente van een lening voor bijvoorbeeld een vakantie is zodoende aftrekbaar. Nieuw is dat het inkomen uit box 3 wel negatief kan zijn als de (rente)kosten en negatieve waardemutaties groter zijn dan de inkomsten en positieve waardemutaties van bezittingen in een bepaald jaar.

Dit roept de vraag op of de aftrekbaarheid van rente van consumptieve schulden beperkt moet worden in het nieuwe stelsel. Wat vindt u hiervan?
Het is lastig een scenario te bedenken waarbij dit oneigenlijk voordeel oplevert, zolang de negatieve inkomsten alleen maar verrekend mogen worden met andere (toekomstige) beleggingsinkomsten. De schulden moeten immers ooit weer terugbetaald worden, belasting of niet. Een schuld aangaan om te beleggen past wellicht niet in ieders risico profiel, maar daar zal dan ook weer een grotere verwachte inkomst tegenoverstaan. De belastingdienst loopt gemiddeld genomen dus geen geld mis.

Vraag6

Onroerende zaken
a. Om onder het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen te vallen, moet sprake zijn van hoofdzakelijk eigen gebruik van de (vakantie)woning. Dit is 70%. Onder het voorstel wordt dit bepaald door weken en dagen te tellen. Een andere mogelijkheid zou zijn om bijvoorbeeld uit te gaan van een maximale huuropbrengst in verhouding tot de WOZ-waarde om zeker te stellen dat de woning vooral voor eigen gebruik is. Wij vernemen graag van u, hoe u denkt dat het zeker stellen dat er sprake is van hoofdzakelijk gebruik bij de eerste woning sparen en beleggen het beste te bepalen is.
b. In het voorgestelde ontwerp kan voor wat betreft onroerende zaken één woning (per huishouden) onder het forfait eerste woning sparen en beleggen vallen. Wanneer deze niet meer voldoet aan het criterium ‘hoofdzakelijk voor eigen gebruik’, maar bijvoorbeeld het gehele jaar wordt verhuurd, wordt de woning verplaatst naar een vermogenswinstregime voor onroerende zaken. Om arbitrage te voorkomen en het voor de belastingplichtige en Belastingdienst eenvoudig te houden, wordt voorgesteld dat de woning daarna niet meer terug kan naar het regime van het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen. Ook niet wanneer deze daarna weer voor hoofdzakelijk eigen gebruik wordt gebruikt. Wij vragen uw input ten aanzien van dit voorstel, waar een afweging gemaakt moet worden tussen het voorkomen van arbitrage en uitvoerbaarheid én de feiten en omstandigheden die zich bij belastingplichtigen kunnen voordoen.
geen mening

Vraag7

Afbakening startende innovatieve onderneming
Voorgesteld wordt om de waardemutaties van aandelen in startende innovatieve ondernemingen (startups en scale-ups) niet jaarlijks in de heffing te betrekken maar gecumuleerd bij verkoop (vermogenswinstbelasting). Voor de afbakening is het nodig om een definitie op te stellen. Voor zowel burgers die gebruik maken van de regeling als de Belastingdienst in het kader van de controle en handhaving is het van belang dat de voorwaarden voor toepassing van de regeling objectief kunnen worden bepaald. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de leeftijd en omvang van de onderneming, het aantal werknemers, de niet-verhandelbaarheid van de aandelen op een gereglementeerde markt, enzovoort. Het hanteren van algemene begrippen of open normen zoals ‘innovatief’ of ‘risicovolle investeringen’ kan leiden tot onzekerheid over het kunnen toepassen van de regeling en tot discussies tussen burgers en de inspecteur over de interpretatie van deze begrippen.

Wij vernemen graag van u welke objectief bepaalbare elementen u geschikt en wenselijk acht om de aandelen in startende innovatieve ondernemingen af te bakenen.
Transactievolume op een beurs waar het aandeel genoteerd is zou een goede objectieve indicator zijn voor de verhandelbaarheid. Het risicokarakter kan gemeten worden door de leeftijd van de onderneming in combinatie met het feit dat het bedrijf nog geen winst maakt. Indicatoren zoals de waardering vs. de laatste jaaromzet en schuld vs. eigen vermogen zijn dan een goede maatstaven voor het risico.