Wet werkelijk rendement box 3

Reactie

Naam Anoniem
Plaats Breda
Datum 10 september 2023

Vraag1

Algemeen
Wat vindt u van het voorstel in algemene zin?
Hieronder zijn vragen over enkele specifieke onderdelen van het voorstel opgenomen. U kunt hierop reageren als u hierover uw mening wilt geven.
De eerste opzet van deze wet ziet er goed uit om de vermogensrendementsheffing rechtvaardiger te maken, maar op de afwegingen heb ik nog een paar opmerkingen te plaatsen(met name op het feit dat er belasting verder geheven wordt op ongerealiseerde winsten).

Verder vind ik de waardering naar waarde economisch verkeer een punt die moeilijk te bepalen is zonder professionele hulp(hoe waardeer je bijvoorbeeld een aandeel van bijvoorbeeld de bakker op de hoek?) en zitten hier juist veel discussiepunten in die kunnen leiden tot extra procedures. Beter is waardering op verkrijgingsprijs en bij daadwerkelijke realisatie de winsten te belasten, nu de daadwerkelijke prijs vastligt in een koopovereenkomst.

Vraag2

Beleidsmatige afwegingen
a. Hoe staat u tegenover het voorgestelde systeem, dat een hybride karakter heeft en elementen van vermogensaanwas-, vermogenswinst-, en forfaitaire belasting omvat?
b. Hoe verhoudt dit zich tot alternatieven zoals een volledige vermogenswinst- of vermogensaanwasbelasting, of een vermogensbelasting?
c. Wat vindt u van de keuze voor een vermogensaanwasbelasting als primaire regeling?
d. Welke overwegingen heeft u met betrekking tot de uitzondering voor de eerste woning in box 3 voor eigen gebruik, en welke voordelen en nadelen ziet u hierin?
e. Het forfait voor de eerste woning in box 3 omvat het gehele rendement inclusief kosten, waaronder financieringskosten. Wat vindt u hiervan?
f. Hoe staat u tegenover de uitzondering voor aandelen van familiebedrijven en startups?
g. Vindt u dat de gekozen forfaits resulteren in een evenredige belastingdruk over de verschillende vermogenscategorieën? Zo ja, waarom, en zo nee, waarom niet?
h. Wat is uw visie op het onderscheid tussen het belasten van eigen gebruik van een onroerende zaak onder het vermogenswinstregime (via een forfait) en het belasten van een verhuurde onroerende zaak (gebaseerd op werkelijke huurinkomsten minus kosten en het activeren van verbeteringen)?
a) Het hybride karakter heeft mijn voorkeur.
b) Ik denk dat door een hybride karakter van de belastingheffing alle vormen van inkomsten uit vermogen meegenomen worden in de belastingheffing, waardoor deze ook rechtvaardiger aan zal voelen.
c) Dit vind ik geen goede keuze, nu het zo kan zijn dat ongerealiseerde voordelen belast worden en belastingplichtige deze belasting mogelijk niet kunnen betalen.
d) Ik zie hier vooral een administratieve lastenverlichting voor de Belastingdienst in, nu hier eenvoudiger het rendement kan worden bepaald. Daarnaast vind ik het een goed idee om eigen gebruik te belasten, net zoals het ook gebeurt met een eigen woning. Als grootste nadeel zie ik de gedragsverandering van een belastingplichtige, die sneller als eigen woning sparen en beleggen zal kwalificeren. Ook het punt hoeveel % van de tijd het wordt verhuurd kan de nodige discussie opleveren.
e) Dit is administratief eenvoudig om te verrichten. Wel moet een forfait goed worden ingeschat, zodat het voordeel ook daadwerkelijk haalbaar is zonder grote risico's te lopen(zie hiervoor het 'Kerstarrest' van de Hoge Raad).
f) Ik denk dat het rechtvaardiger is om onderscheid te maken tussen aandelen/winstbewijzen (hierna 'aandelen') bij beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde ondernemingen, nu hier een onderscheid te maken is wanneer je de waardevermeerdering van de aandelen kunt verzilveren.
g) Ik denk van wel, mits de forfaits objectief gezien haalbaar kunnen zijn.
h) Dat vind ik een goed idee. Hierdoor voorkom je dat wanneer een tweede woning voor eigen gebruik is er wel lasten worden opgevoerd, maar geen baten ertegenover staan.

Vraag3

Gedragseffecten
a. Welke gedragseffecten verwacht u als gevolg van de hybride aard van het stelsel, met name met betrekking tot de uitzondering van vermogensaanwas op vastgoed, aandelen van familiebedrijven en startups? In welke mate verwacht u dat deze effecten zullen optreden?
b. In welke mate denkt u dat het stelsel mogelijkheden biedt voor belastingarbitrage, zowel binnen het hybride stelsel als in relatie tot box 2? Hoe verschilt dit volgens u van het huidige (overbruggings)stelsel?
a) De verwachting is dat een belastingplichtige hiertoe sneller gelegen zou zijn te bedenken wat hem fiscaal het voordeligst zou uitpakken, dan wel dat dit een adviespunt zou zijn voor belastingadviseurs om dit uit te zoeken. Voor aandelen zou het alleen zo kunnen zijn dat ze bedrijven als familiebedrijven, dan wel start-ups, willen aanmerken, maar het kan ook zo zijn dat ze effecten dan in een B.V. kunnen plaatsen, teneinde zij hierdoor te maken krijgen met de regelgeving omtrent box 2 en vennootschapsbelasting. Zo hoeven zij niet box 3 heffing te betalen op ongerealiseerde winsten. Mogelijk dat sommige aandeelhouders bij niet-beursgenoteerde ondernemingen zorgen voor minimaal 5% belang in de aandelen, zodat zij alleen bij vervreemding belasting moeten betalen.
b) Ik verwacht een mate van arbitrage als het gaat om het begrip 'ter beschikking staan'. Is dit wanneer er geen verhuur in zit of is dit wanneer het vastgoed verhuurbaar is(bijv. via de site van een vakantiepark)? Voor familiebedrijven, start-ups en scale-ups dienen eenduidige criteria te worden geformuleerd.

Vraag4

Valutaresultaten behaald met banktegoeden
Voorgesteld wordt om alle voordelen die worden behaald met bezittingen en schulden in de heffing te betrekken. Bij banktegoeden in euro’s bestaat het voordeel doorgaans alleen uit de ontvangen rente. Bij banktegoeden die worden aangehouden in vreemde valuta zal daarnaast sprake zijn van waardemutaties als gevolg van wisselende valutakoersen. Een valutaresultaat kan positief of negatief zijn. Voor de berekening van de valutaresultaten dienen alle stortingen en onttrekkingen van de bankrekening afzonderlijk te worden omgerekend in euro’s tegen de valutakoers ten tijde van de betreffende storting of de onttrekking. Een dergelijke exercitie is complex, met name indien sprake is van veel transacties. Nederlandse financiële instellingen geven aan dat zij - naast de stand op 1 januari, 31 december en het bedrag aan rente - alleen het totaalbedrag van stortingen en onttrekkingen in een bepaald jaar kunnen renseigneren. Vanuit praktisch oogpunt is in het conceptwetsvoorstel voorgesteld om valutaresultaten van banktegoeden die worden aangehouden in vreemde valuta buiten beschouwing te laten en enkel de ontvangen rente te belasten. De in vreemde valuta ontvangen rente kan bijvoorbeeld tegen een gemiddelde jaarkoers of koers per einde jaar worden omgerekend in euro’s.

Wij vragen uw input ten aanzien van het dilemma tussen de zuivere benadering waarbij (positieve en negatieve) waardeontwikkelingen van banktegoeden wel in de heffing worden betrokken en de voorgestelde praktische benadering waarbij alleen de ontvangen rente is belast. Als u vindt dat waardeontwikkelingen in de heffing betrokken moeten worden, zou dat volgens u op basis van een vermogensaanwas- of vermogenswinstbelasting moeten?
Dit lijkt mij praktisch moeilijk uitvoerbaar. Ik denk dat er zoveel complexe factoren en discussiepunten erbij komen kijken, dat het meer tijd van de inspecteurs, en daarmee ook geld, kost dan dat het aan extra belastinginkomsten oplevert.

Vraag5

Aftrekbaarheid van rente van consumptieve schulden
In het huidige box 3-stelsel verlagen schulden de rendementsgrondslag op basis waarvan het forfaitaire inkomen wordt berekend. In box 3 vallen alle schulden van burgers die niet in box 1 (bijvoorbeeld voor de eigenwoning) of in box 2 (financiering van een aanmerkelijk belang) in de heffing worden betrokken. Niet vereist is dat sprake is van een causaal verband tussen de schuld en de bezitting in box 3. Schulden voor consumptiedoeleinden, zoals een auto of een vakantie, verlagen zodoende de rendementsgrondslag ondanks dat de auto doorgaans niet als bezitting is belast in box 3. In het huidige box 3-stelsel leidt een negatieve rendementsgrondslag (schulden zijn groter dan de bezittingen) niet tot een negatief inkomen. In het nieuwe box 3-stelsel is de rente van schulden aftrekbaar van het inkomen uit bezittingen en schulden. Ook hierbij is niet vereist dat de schulden waarvan de rente aftrekbaar is, moet zijn aangewend voor de aanschaf van een bezitting die in box 3 is belast. De rente van een lening voor bijvoorbeeld een vakantie is zodoende aftrekbaar. Nieuw is dat het inkomen uit box 3 wel negatief kan zijn als de (rente)kosten en negatieve waardemutaties groter zijn dan de inkomsten en positieve waardemutaties van bezittingen in een bepaald jaar.

Dit roept de vraag op of de aftrekbaarheid van rente van consumptieve schulden beperkt moet worden in het nieuwe stelsel. Wat vindt u hiervan?
Hier zou een grens aan gesteld dienen te worden. Het moet niet een fiscale prikkel worden om schulden aan te gaan omdat het goedkoper wordt door de belastingteruggaaf(waarbij wel de gedachte zou zijn of dergelijke belastingplichtigen veel inkomsten uit vermogen behalen dat er sprake is van een substantieel voordeel).

Vraag6

Onroerende zaken
a. Om onder het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen te vallen, moet sprake zijn van hoofdzakelijk eigen gebruik van de (vakantie)woning. Dit is 70%. Onder het voorstel wordt dit bepaald door weken en dagen te tellen. Een andere mogelijkheid zou zijn om bijvoorbeeld uit te gaan van een maximale huuropbrengst in verhouding tot de WOZ-waarde om zeker te stellen dat de woning vooral voor eigen gebruik is. Wij vernemen graag van u, hoe u denkt dat het zeker stellen dat er sprake is van hoofdzakelijk gebruik bij de eerste woning sparen en beleggen het beste te bepalen is.
b. In het voorgestelde ontwerp kan voor wat betreft onroerende zaken één woning (per huishouden) onder het forfait eerste woning sparen en beleggen vallen. Wanneer deze niet meer voldoet aan het criterium ‘hoofdzakelijk voor eigen gebruik’, maar bijvoorbeeld het gehele jaar wordt verhuurd, wordt de woning verplaatst naar een vermogenswinstregime voor onroerende zaken. Om arbitrage te voorkomen en het voor de belastingplichtige en Belastingdienst eenvoudig te houden, wordt voorgesteld dat de woning daarna niet meer terug kan naar het regime van het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen. Ook niet wanneer deze daarna weer voor hoofdzakelijk eigen gebruik wordt gebruikt. Wij vragen uw input ten aanzien van dit voorstel, waar een afweging gemaakt moet worden tussen het voorkomen van arbitrage en uitvoerbaarheid én de feiten en omstandigheden die zich bij belastingplichtigen kunnen voordoen.
a) Ik denk dat een leegstandsberekening van het vastgoed(wanneer het niet voor verhuur beschikbaar is) het beste middel is om dit aan te tonen. Voor een tweede woning, niet zijnde een vakantiehuis, kan de basisregistratie personen uitkomst bieden om te bepalen wanneer een derde in de woning woont, en dus niet beschikbaar is aan de belastingplichtige of aan een aan hem verwant persoon. Voor een vakantiehuisje kan een verhuuroverzicht van het vakantiepark uitkomst bieden, waarbij dan moet gelden dat wanneer het huisje wel voor verhuur is bestemd, maar niet is verhuurd het niet geldt als beschikbaar voor eigen gebruik.
b) Ik snap dat het niet wenselijk is dat je het ene jaar het huis wél in de belastingheffing voor eigen gebruik valt en het andere jaar niet. Er kan wel voor gekozen worden dat wanneer niet meer wordt voldaan aan de criteria van 'beschikbaar voor eigen gebruik' er pas weer voor geopteerd kan worden als blijkt dat er in het huidige en voorgaande jaar aan de criteria is voldaan.

Vraag7

Afbakening startende innovatieve onderneming
Voorgesteld wordt om de waardemutaties van aandelen in startende innovatieve ondernemingen (startups en scale-ups) niet jaarlijks in de heffing te betrekken maar gecumuleerd bij verkoop (vermogenswinstbelasting). Voor de afbakening is het nodig om een definitie op te stellen. Voor zowel burgers die gebruik maken van de regeling als de Belastingdienst in het kader van de controle en handhaving is het van belang dat de voorwaarden voor toepassing van de regeling objectief kunnen worden bepaald. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de leeftijd en omvang van de onderneming, het aantal werknemers, de niet-verhandelbaarheid van de aandelen op een gereglementeerde markt, enzovoort. Het hanteren van algemene begrippen of open normen zoals ‘innovatief’ of ‘risicovolle investeringen’ kan leiden tot onzekerheid over het kunnen toepassen van de regeling en tot discussies tussen burgers en de inspecteur over de interpretatie van deze begrippen.

Wij vernemen graag van u welke objectief bepaalbare elementen u geschikt en wenselijk acht om de aandelen in startende innovatieve ondernemingen af te bakenen.
Mijn mening is dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen aandelen in beursgenoteerde ondernemingen en niet-beursgenoteerde ondernemingen en dat de niet-beursgenoteerde ondernemingen vallen onder de vermogenswinstbelasting.

Bijlage