Wet werkelijk rendement box 3

Reactie

Naam Anoniem
Plaats Den Haag
Datum 13 september 2023

Vraag1

Algemeen
Wat vindt u van het voorstel in algemene zin?
Hieronder zijn vragen over enkele specifieke onderdelen van het voorstel opgenomen. U kunt hierop reageren als u hierover uw mening wilt geven.
Het voorstel is een stap in de goede richting die al in 2001 genomen had moeten worden. Toch bevat het voorstel een aantal grote blinde vlekken, deze heb ik uitgebreid toegelicht in een bijgevoegd document. Mijn belangrijkste argumenten zijn:
- Belasting op nominaal rendement geeft de overheid slechte controle over de belastingdruk. De oplossing schuilt in het Noorse stelsel, pas dit per direct toe op de overbruggingsregeling.
- Burgers zijn niet risico-neutraal. Deze foute assumptie aan de kant van de overheid leidt tot grote beleidsfouten.
- Een welvaartstechnische onderbouwing van box 3 ontbreekt. Ik laat met behulp van literatuur zien dat dit problematisch is, en geef een andere beleidsoptie om het budget aan te vullen zonder de belastingdruk voor burgers of bedrijven te verhogen.

Vraag2

Beleidsmatige afwegingen
a. Hoe staat u tegenover het voorgestelde systeem, dat een hybride karakter heeft en elementen van vermogensaanwas-, vermogenswinst-, en forfaitaire belasting omvat?
b. Hoe verhoudt dit zich tot alternatieven zoals een volledige vermogenswinst- of vermogensaanwasbelasting, of een vermogensbelasting?
c. Wat vindt u van de keuze voor een vermogensaanwasbelasting als primaire regeling?
d. Welke overwegingen heeft u met betrekking tot de uitzondering voor de eerste woning in box 3 voor eigen gebruik, en welke voordelen en nadelen ziet u hierin?
e. Het forfait voor de eerste woning in box 3 omvat het gehele rendement inclusief kosten, waaronder financieringskosten. Wat vindt u hiervan?
f. Hoe staat u tegenover de uitzondering voor aandelen van familiebedrijven en startups?
g. Vindt u dat de gekozen forfaits resulteren in een evenredige belastingdruk over de verschillende vermogenscategorieën? Zo ja, waarom, en zo nee, waarom niet?
h. Wat is uw visie op het onderscheid tussen het belasten van eigen gebruik van een onroerende zaak onder het vermogenswinstregime (via een forfait) en het belasten van een verhuurde onroerende zaak (gebaseerd op werkelijke huurinkomsten minus kosten en het activeren van verbeteringen)?
a/b) Een hybride stelsel is prima, de overheid moet echter zorgvuldig zijn in het vaststellen van de tarieven om de belastingdruk gelijk te houden tussen de verschillende vermogensvormen. Met name bij de forfaits is dit voorstel problematisch.
c) Uitstekend. De overheid dient wel de verliesverrekening uit te breiden om ervoor te zorgen dat het verschil tussen winst- en aanwasbelasting zo klein mogelijk blijft.
d/e) De overheid ziet over het hoofd dat beleggers niet risico-neutraal zijn maar risico-avers. Hierdoor legt de overheid aan mensen met één woning in box 3 per abuis een veel hogere belasting op dan aan beleggers. Dit is uitgebreid toegelicht in de bijlage.
f) Geen relevante vakkennis.
g) Nee. Het is oneerlijk om het woongenot te betrekken in het forfait omdat de eigenaar deze niet betaalt bij belasting volgens normale box 3 stelsel. Financieringskosten zitten al in box 3 en hoeven dus niet betrokken te worden in het forfait. De overheid maakt foute aannames betreffende het verwachte rendement door deze gelijk te stellen aan het korte termijn historische rendement. Omdat beleggers niet risiconeutraal zijn is de belastingdruk van een forfait op waardestijging significant hoger dan belasting op werkelijke stijging bij verkoop. Om deze reden moet niemand kiezen voor forfaitaire behandeling. De overheid moet burgers tegen zichzelf beschermen en forfaitaire benadering schrappen. Nadere toelichting en berekeningen in bijlage.
h) Mijn visie is dat overwinsten op vastgoed door gestegen grondwaarde zo veel mogelijk af worden geroomd, bijvoorbeeld met een grondwaardebelasting, forfait gebaseerd op de actuele waardestijging van grond in de gemeente over het desbetreffende jaar, of met belasting op waardestijging grond van 100%. Dit kan grote welvaartswinst opleveren. Belasting van overige aspecten zoals huurinkomsten en woningverbeteringen leveren naar mijn mening weinig welvaartswinst op en is nauwelijks de moeite waard, daardoor vervalt noodzaak om onderscheid te maken tussen vakantiehuizen en verhuurd vastgoed. In de bijlage kopje "Waarom box 3?" geef ik voor deze stelling enkele argumenten.

Vraag3

Gedragseffecten
a. Welke gedragseffecten verwacht u als gevolg van de hybride aard van het stelsel, met name met betrekking tot de uitzondering van vermogensaanwas op vastgoed, aandelen van familiebedrijven en startups? In welke mate verwacht u dat deze effecten zullen optreden?
b. In welke mate denkt u dat het stelsel mogelijkheden biedt voor belastingarbitrage, zowel binnen het hybride stelsel als in relatie tot box 2? Hoe verschilt dit volgens u van het huidige (overbruggings)stelsel?
a) Geen relevant vakkennis.
b) Nieuwe belastingstelsel verlaagt de prikkel om gebruik te maken van box 2 constructies.

Vraag4

Valutaresultaten behaald met banktegoeden
Voorgesteld wordt om alle voordelen die worden behaald met bezittingen en schulden in de heffing te betrekken. Bij banktegoeden in euro’s bestaat het voordeel doorgaans alleen uit de ontvangen rente. Bij banktegoeden die worden aangehouden in vreemde valuta zal daarnaast sprake zijn van waardemutaties als gevolg van wisselende valutakoersen. Een valutaresultaat kan positief of negatief zijn. Voor de berekening van de valutaresultaten dienen alle stortingen en onttrekkingen van de bankrekening afzonderlijk te worden omgerekend in euro’s tegen de valutakoers ten tijde van de betreffende storting of de onttrekking. Een dergelijke exercitie is complex, met name indien sprake is van veel transacties. Nederlandse financiële instellingen geven aan dat zij - naast de stand op 1 januari, 31 december en het bedrag aan rente - alleen het totaalbedrag van stortingen en onttrekkingen in een bepaald jaar kunnen renseigneren. Vanuit praktisch oogpunt is in het conceptwetsvoorstel voorgesteld om valutaresultaten van banktegoeden die worden aangehouden in vreemde valuta buiten beschouwing te laten en enkel de ontvangen rente te belasten. De in vreemde valuta ontvangen rente kan bijvoorbeeld tegen een gemiddelde jaarkoers of koers per einde jaar worden omgerekend in euro’s.

Wij vragen uw input ten aanzien van het dilemma tussen de zuivere benadering waarbij (positieve en negatieve) waardeontwikkelingen van banktegoeden wel in de heffing worden betrokken en de voorgestelde praktische benadering waarbij alleen de ontvangen rente is belast. Als u vindt dat waardeontwikkelingen in de heffing betrokken moeten worden, zou dat volgens u op basis van een vermogensaanwas- of vermogenswinstbelasting moeten?
Dit leid tot onevenwichtige belastingdruk.

Stel €1000 geïnvesteerd in euro's. Rente 1%, rente-opbrengst €10, belastingdruk €3 bij tarief 30%.
Stel €1000 geïnvesteerd in Turkse Lira (?300k), rente 10%, rente-opbrengst ?30k = €100, belastingdruk €30 bij tarief 30%.

...maar vanwege `interest rate parity` is er geen verschil in reële opbrengst of draagkracht, daarom ook geen grond voor hogere belastingheffing.

Voorstel is een inflatiecorrectie of vrijstelling risicovrije rente zoals in Noors stelsel in te voeren. Wanneer ketenpartners dat wenselijk achten kunnen bankrekeningen worden uitgezonderd van heffing, binnen een Noors stelsel heeft uitzondering voor bankrekeningen een positieve budgettaire impact omdat de spaarrente meestal lager ligt dan de risicovrije rente.

Vraag5

Aftrekbaarheid van rente van consumptieve schulden
In het huidige box 3-stelsel verlagen schulden de rendementsgrondslag op basis waarvan het forfaitaire inkomen wordt berekend. In box 3 vallen alle schulden van burgers die niet in box 1 (bijvoorbeeld voor de eigenwoning) of in box 2 (financiering van een aanmerkelijk belang) in de heffing worden betrokken. Niet vereist is dat sprake is van een causaal verband tussen de schuld en de bezitting in box 3. Schulden voor consumptiedoeleinden, zoals een auto of een vakantie, verlagen zodoende de rendementsgrondslag ondanks dat de auto doorgaans niet als bezitting is belast in box 3. In het huidige box 3-stelsel leidt een negatieve rendementsgrondslag (schulden zijn groter dan de bezittingen) niet tot een negatief inkomen. In het nieuwe box 3-stelsel is de rente van schulden aftrekbaar van het inkomen uit bezittingen en schulden. Ook hierbij is niet vereist dat de schulden waarvan de rente aftrekbaar is, moet zijn aangewend voor de aanschaf van een bezitting die in box 3 is belast. De rente van een lening voor bijvoorbeeld een vakantie is zodoende aftrekbaar. Nieuw is dat het inkomen uit box 3 wel negatief kan zijn als de (rente)kosten en negatieve waardemutaties groter zijn dan de inkomsten en positieve waardemutaties van bezittingen in een bepaald jaar.

Dit roept de vraag op of de aftrekbaarheid van rente van consumptieve schulden beperkt moet worden in het nieuwe stelsel. Wat vindt u hiervan?
De overheid dient niet te discrimineren op basis van de manier van financiering. Een margin loan bij de broker, hefboom met opties/futures, studielening en consumptief krediet dienen op dezelfde manier te worden belast.

Merk op dat wanneer een burger consumptief krediet gebruikt voor een vakantie, dit extra liquiditeit oplevert die gebruikt kan worden om meer aandelen te kopen. Tegelijkertijd kan een margin loan worden ingezet om een vakantie te financieren zonder impact op de aandelen allocatie. De overheid kan de verschillende typen krediet daarom niet goed uit elkaar houden.

Gebruikers van consumptief krediet bevinden zich meestal in de onderste percentielen van de welvaartsverdeling, de aftrekbaarheid van deze schulden beperken leidt tot regressieve belastingheffing. Het proberen te scheiden van de verschillende soorten kredieten zal er naar mijn mening altijd toe leiden dat de zwaksten de zwaarste lasten dragen.

Een inflatiecorrectie of vrijstelling ter hoogte van de risicovrije rente zoals in het Noorse stelsel stelsel kan helpen excessieve schuldvorming te voorkomen.

Vraag6

Onroerende zaken
a. Om onder het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen te vallen, moet sprake zijn van hoofdzakelijk eigen gebruik van de (vakantie)woning. Dit is 70%. Onder het voorstel wordt dit bepaald door weken en dagen te tellen. Een andere mogelijkheid zou zijn om bijvoorbeeld uit te gaan van een maximale huuropbrengst in verhouding tot de WOZ-waarde om zeker te stellen dat de woning vooral voor eigen gebruik is. Wij vernemen graag van u, hoe u denkt dat het zeker stellen dat er sprake is van hoofdzakelijk gebruik bij de eerste woning sparen en beleggen het beste te bepalen is.
b. In het voorgestelde ontwerp kan voor wat betreft onroerende zaken één woning (per huishouden) onder het forfait eerste woning sparen en beleggen vallen. Wanneer deze niet meer voldoet aan het criterium ‘hoofdzakelijk voor eigen gebruik’, maar bijvoorbeeld het gehele jaar wordt verhuurd, wordt de woning verplaatst naar een vermogenswinstregime voor onroerende zaken. Om arbitrage te voorkomen en het voor de belastingplichtige en Belastingdienst eenvoudig te houden, wordt voorgesteld dat de woning daarna niet meer terug kan naar het regime van het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen. Ook niet wanneer deze daarna weer voor hoofdzakelijk eigen gebruik wordt gebruikt. Wij vragen uw input ten aanzien van dit voorstel, waar een afweging gemaakt moet worden tussen het voorkomen van arbitrage en uitvoerbaarheid én de feiten en omstandigheden die zich bij belastingplichtigen kunnen voordoen.
De mogelijkheid om een woning forfaitair te belasten dient te worden geschrapt. Zie ook antwoord op vraag 2.

Vraag7

Afbakening startende innovatieve onderneming
Voorgesteld wordt om de waardemutaties van aandelen in startende innovatieve ondernemingen (startups en scale-ups) niet jaarlijks in de heffing te betrekken maar gecumuleerd bij verkoop (vermogenswinstbelasting). Voor de afbakening is het nodig om een definitie op te stellen. Voor zowel burgers die gebruik maken van de regeling als de Belastingdienst in het kader van de controle en handhaving is het van belang dat de voorwaarden voor toepassing van de regeling objectief kunnen worden bepaald. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de leeftijd en omvang van de onderneming, het aantal werknemers, de niet-verhandelbaarheid van de aandelen op een gereglementeerde markt, enzovoort. Het hanteren van algemene begrippen of open normen zoals ‘innovatief’ of ‘risicovolle investeringen’ kan leiden tot onzekerheid over het kunnen toepassen van de regeling en tot discussies tussen burgers en de inspecteur over de interpretatie van deze begrippen.

Wij vernemen graag van u welke objectief bepaalbare elementen u geschikt en wenselijk acht om de aandelen in startende innovatieve ondernemingen af te bakenen.
Geen relevante vakkennis.

Bijlage