Wet werkelijk rendement box 3

Reactie

Naam Dhr. A.W.P. van Megen
Plaats Chennai, India
Datum 11 september 2023

Vraag1

Algemeen
Wat vindt u van het voorstel in algemene zin?
Hieronder zijn vragen over enkele specifieke onderdelen van het voorstel opgenomen. U kunt hierop reageren als u hierover uw mening wilt geven.
Ik stel de volgende veranderingen voor in het voorstel:
- Geen belasting op vermogen of vermogensaanwas;
- Inkomen voortvloeiend uit belegd vermogen zoals rente, dividend, huur optellen bij het “box 1” inkomen en belasting heffen op basis van het “box 1” tarief;
- Vermogenswinstbelasting heffen met eventueel lange termijn en korte termijn tarieven.

Vraag2

Beleidsmatige afwegingen
a. Hoe staat u tegenover het voorgestelde systeem, dat een hybride karakter heeft en elementen van vermogensaanwas-, vermogenswinst-, en forfaitaire belasting omvat?
b. Hoe verhoudt dit zich tot alternatieven zoals een volledige vermogenswinst- of vermogensaanwasbelasting, of een vermogensbelasting?
c. Wat vindt u van de keuze voor een vermogensaanwasbelasting als primaire regeling?
d. Welke overwegingen heeft u met betrekking tot de uitzondering voor de eerste woning in box 3 voor eigen gebruik, en welke voordelen en nadelen ziet u hierin?
e. Het forfait voor de eerste woning in box 3 omvat het gehele rendement inclusief kosten, waaronder financieringskosten. Wat vindt u hiervan?
f. Hoe staat u tegenover de uitzondering voor aandelen van familiebedrijven en startups?
g. Vindt u dat de gekozen forfaits resulteren in een evenredige belastingdruk over de verschillende vermogenscategorieën? Zo ja, waarom, en zo nee, waarom niet?
h. Wat is uw visie op het onderscheid tussen het belasten van eigen gebruik van een onroerende zaak onder het vermogenswinstregime (via een forfait) en het belasten van een verhuurde onroerende zaak (gebaseerd op werkelijke huurinkomsten minus kosten en het activeren van verbeteringen)?
In de meeste gevallen begint vermogensopbouw met het opzijzetten van een deel van geld dat verdiend wordt als salaris of met een eigen bedrijf (sparen). Het basisvermogen bestaat daarom veelal uit geld waarop al inkomstenbelasting is betaald ten tijde van het opbouwen daarvan. Vervolgens kan er met dat vermogen geld worden verdiend in de vorm van rente, dividend, verhuur enz. waarop wederom belasting verschuldigd is.
Het heffen van belasting op het vermogen zelf komt erop neer dat op er voor een tweede keer belasting wordt geheven nadat tijdens de vermogensopbouw belasting werd geheven op de inkomsten die resulteerden in het vermogen. Het heffen van belasting op vermogensaanwas gaat nog een stapje verder. Er wordt belasting geheven op een waarde toename die wordt bepaald door de markt, die niet leidt tot enige vorm van inkomen en waarop de belastingbetaler geen enkele invloed heeft.
Om deze redenen moeten zowel vermogensbelasting als vermogensaanwasbelasting proposities verworpen worden.
Ik stel voor dat op de inkomsten die voortvloeien uit vermogen, belasting wordt geheven tegen dezelfde tarieven als de tarieven die gelden voor inkomen uit werk en woning (“box 1”). Dus geen belasting op het vermogen zelf of op de groei daarvan, maar op de inkomsten die voortvloeien uit vermogen zoals rente, dividend en huurinkomsten waarbij deze inkomsten worden opgeteld bij ander inkomen in box 1.
Ik stel verder voor dat bij verkoop van (een deel van het) vermogen vermogenswinstbelasting van toepassing is met een tarief dat rekening houdt met het feit dat in de meeste gevallen al belasting is betaald ten tijde van de opbouw en groei van het vermogen.
In sommige landen wordt een onderscheid gemaakt tussen korte- en lange-termijn vermogenswinstbelasting om daarmee korte-termijn marktspeculatie af te remmen en lange-termijn beleggen te bevorderen. Bijvoorbeeld een korte-termijn vermogenswinst tarief van 30%, of hetzelfde tarief als wat van toepassing is op inkomsten uit werk en woning, en een lange-termijn tarief van 15% of 20% waarbij dit lange-termijn tarief van toepassing is als de belastingbetaler de belegging voor meer dan 24 of 36 maanden heeft aangehouden.

Vraag3

Gedragseffecten
a. Welke gedragseffecten verwacht u als gevolg van de hybride aard van het stelsel, met name met betrekking tot de uitzondering van vermogensaanwas op vastgoed, aandelen van familiebedrijven en startups? In welke mate verwacht u dat deze effecten zullen optreden?
b. In welke mate denkt u dat het stelsel mogelijkheden biedt voor belastingarbitrage, zowel binnen het hybride stelsel als in relatie tot box 2? Hoe verschilt dit volgens u van het huidige (overbruggings)stelsel?
Als één van de argumenten vóór vermogensaanwasbelasting (en tegen vermogenswinstbelasting) wordt genoemd dat er daardoor langdurig uitstel van belasting wordt voorkomen.
Er zullen echter op ieder moment belastingbetalers zijn die effecten verkopen en anderen die deze effecten kopen. Zo werkt immers de effectenbeurs. Dus aan het eind van elk fiscaal jaar zullen er belastingbetalers zijn die kapitaalwinst boeken en daar belasting over betalen.
De nadelen van vermogensaanwasbelasting zijn m.i. groter dan de voordelen.
In de memorie wordt toegegeven dat op de lange termijn er weinig verschil is tussen vermogensaanwasbelasting en vermogenswinstbelasting voor de belastingontvangsten door de overheid.
Ik stel daarom voor dat alleen vermogenswinstbelasting wordt ingevoerd en niet een combinatie van vermogensaanwasbelasting en vermogenswinstbelasting.
Voor niet-ingezetenen die woonachtig zijn in een land waar vermogenswinstbelasting van toepassing is, zou er in ieder geval een keuzemogelijkheid moeten zijn waarbij de belastingbetaler kan kiezen voor vermogenswinstbelasting i.p.v. vermogensaanwasbelasting in Nederland, ter voorkoming van dubbele belasting.

Vraag4

Valutaresultaten behaald met banktegoeden
Voorgesteld wordt om alle voordelen die worden behaald met bezittingen en schulden in de heffing te betrekken. Bij banktegoeden in euro’s bestaat het voordeel doorgaans alleen uit de ontvangen rente. Bij banktegoeden die worden aangehouden in vreemde valuta zal daarnaast sprake zijn van waardemutaties als gevolg van wisselende valutakoersen. Een valutaresultaat kan positief of negatief zijn. Voor de berekening van de valutaresultaten dienen alle stortingen en onttrekkingen van de bankrekening afzonderlijk te worden omgerekend in euro’s tegen de valutakoers ten tijde van de betreffende storting of de onttrekking. Een dergelijke exercitie is complex, met name indien sprake is van veel transacties. Nederlandse financiële instellingen geven aan dat zij - naast de stand op 1 januari, 31 december en het bedrag aan rente - alleen het totaalbedrag van stortingen en onttrekkingen in een bepaald jaar kunnen renseigneren. Vanuit praktisch oogpunt is in het conceptwetsvoorstel voorgesteld om valutaresultaten van banktegoeden die worden aangehouden in vreemde valuta buiten beschouwing te laten en enkel de ontvangen rente te belasten. De in vreemde valuta ontvangen rente kan bijvoorbeeld tegen een gemiddelde jaarkoers of koers per einde jaar worden omgerekend in euro’s.

Wij vragen uw input ten aanzien van het dilemma tussen de zuivere benadering waarbij (positieve en negatieve) waardeontwikkelingen van banktegoeden wel in de heffing worden betrokken en de voorgestelde praktische benadering waarbij alleen de ontvangen rente is belast. Als u vindt dat waardeontwikkelingen in de heffing betrokken moeten worden, zou dat volgens u op basis van een vermogensaanwas- of vermogenswinstbelasting moeten?
Ik stel voor dat de in vreemde valuta ontvangen rente tegen een gemiddelde jaarkoers wordt omgerekend in euro’s.

Vraag5

Aftrekbaarheid van rente van consumptieve schulden
In het huidige box 3-stelsel verlagen schulden de rendementsgrondslag op basis waarvan het forfaitaire inkomen wordt berekend. In box 3 vallen alle schulden van burgers die niet in box 1 (bijvoorbeeld voor de eigenwoning) of in box 2 (financiering van een aanmerkelijk belang) in de heffing worden betrokken. Niet vereist is dat sprake is van een causaal verband tussen de schuld en de bezitting in box 3. Schulden voor consumptiedoeleinden, zoals een auto of een vakantie, verlagen zodoende de rendementsgrondslag ondanks dat de auto doorgaans niet als bezitting is belast in box 3. In het huidige box 3-stelsel leidt een negatieve rendementsgrondslag (schulden zijn groter dan de bezittingen) niet tot een negatief inkomen. In het nieuwe box 3-stelsel is de rente van schulden aftrekbaar van het inkomen uit bezittingen en schulden. Ook hierbij is niet vereist dat de schulden waarvan de rente aftrekbaar is, moet zijn aangewend voor de aanschaf van een bezitting die in box 3 is belast. De rente van een lening voor bijvoorbeeld een vakantie is zodoende aftrekbaar. Nieuw is dat het inkomen uit box 3 wel negatief kan zijn als de (rente)kosten en negatieve waardemutaties groter zijn dan de inkomsten en positieve waardemutaties van bezittingen in een bepaald jaar.

Dit roept de vraag op of de aftrekbaarheid van rente van consumptieve schulden beperkt moet worden in het nieuwe stelsel. Wat vindt u hiervan?
Beperk niet de aftrekbaarheid maar eventueel wel de periode van de verliesverrekening (bijvoorbeeld met inkomsten uit de drie voorgaande kalenderjaren en de negen volgende kalenderjaren zoals wordt gedaan met box 1 inkomen).

Vraag6

Onroerende zaken
a. Om onder het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen te vallen, moet sprake zijn van hoofdzakelijk eigen gebruik van de (vakantie)woning. Dit is 70%. Onder het voorstel wordt dit bepaald door weken en dagen te tellen. Een andere mogelijkheid zou zijn om bijvoorbeeld uit te gaan van een maximale huuropbrengst in verhouding tot de WOZ-waarde om zeker te stellen dat de woning vooral voor eigen gebruik is. Wij vernemen graag van u, hoe u denkt dat het zeker stellen dat er sprake is van hoofdzakelijk gebruik bij de eerste woning sparen en beleggen het beste te bepalen is.
b. In het voorgestelde ontwerp kan voor wat betreft onroerende zaken één woning (per huishouden) onder het forfait eerste woning sparen en beleggen vallen. Wanneer deze niet meer voldoet aan het criterium ‘hoofdzakelijk voor eigen gebruik’, maar bijvoorbeeld het gehele jaar wordt verhuurd, wordt de woning verplaatst naar een vermogenswinstregime voor onroerende zaken. Om arbitrage te voorkomen en het voor de belastingplichtige en Belastingdienst eenvoudig te houden, wordt voorgesteld dat de woning daarna niet meer terug kan naar het regime van het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen. Ook niet wanneer deze daarna weer voor hoofdzakelijk eigen gebruik wordt gebruikt. Wij vragen uw input ten aanzien van dit voorstel, waar een afweging gemaakt moet worden tussen het voorkomen van arbitrage en uitvoerbaarheid én de feiten en omstandigheden die zich bij belastingplichtigen kunnen voordoen.
Voor het bepalen of een woning voldoet aan de voorwaarden van een “eerste woning sparen en beleggen” zou ik kiezen voor een maatstaf die is gebaseerd op de maximale huuropbrengst in verhouding tot de WOZ-waarde.
Verder wil ik voorstellen dat een woning die wordt verplaatst naar het vermogenswinstregime voor onroerende zaken (omdat de woning wordt verhuurd), terug kan naar het regime van het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen, maar alleen met ingang van een nieuw belastingjaar.

Vraag7

Afbakening startende innovatieve onderneming
Voorgesteld wordt om de waardemutaties van aandelen in startende innovatieve ondernemingen (startups en scale-ups) niet jaarlijks in de heffing te betrekken maar gecumuleerd bij verkoop (vermogenswinstbelasting). Voor de afbakening is het nodig om een definitie op te stellen. Voor zowel burgers die gebruik maken van de regeling als de Belastingdienst in het kader van de controle en handhaving is het van belang dat de voorwaarden voor toepassing van de regeling objectief kunnen worden bepaald. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de leeftijd en omvang van de onderneming, het aantal werknemers, de niet-verhandelbaarheid van de aandelen op een gereglementeerde markt, enzovoort. Het hanteren van algemene begrippen of open normen zoals ‘innovatief’ of ‘risicovolle investeringen’ kan leiden tot onzekerheid over het kunnen toepassen van de regeling en tot discussies tussen burgers en de inspecteur over de interpretatie van deze begrippen.

Wij vernemen graag van u welke objectief bepaalbare elementen u geschikt en wenselijk acht om de aandelen in startende innovatieve ondernemingen af te bakenen.
Mijn voorstel is om waarde mutaties van aandelen in alle ondernemingen, inclusief "startende innovatieve ondernemingen" alleen bij verkoop (vermogenswinstbelasting) mee te nemen in de heffing van belasting.
Mocht u ertoe besluiten om dit alleen voor startende (innovatieve) ondernemingen te doen dan zou ik dit doen voor alle "startende" ondernemingen omdat "innovatief" moeilijk te definiëren is.
Een "startende onderneming" is dan een onderneming met een leeftijd van bijvoorbeeld minder dan 5 jaar.

Bijlage