Wet werkelijk rendement box 3

Reactie

Naam Anoniem
Plaats Zeist
Datum 14 september 2023

Vraag1

Algemeen
Wat vindt u van het voorstel in algemene zin?
Hieronder zijn vragen over enkele specifieke onderdelen van het voorstel opgenomen. U kunt hierop reageren als u hierover uw mening wilt geven.
Belasten van werkelijk rendement is een hele goede verbetering.
Wat ik wel mis in het voorstel is hoe de overgang gaat. Nu wordt vermogen als grondslag genomen. Straks inkomen. Voor bijvoorbeeld onroerend goed is het wel van belang om het start bedrag te kennen, aangezien er als gevolg van een verkoop een resultaat bepaald dient te worden.
Ook het heffingsvrije inkomen roept bij mij vragen op. In de voorbeelden wordt uitgegaan van € 1.000. Nu is het heffingsvrije vermogen € 57.000. Dat zou betekenen dat uitgegaan is een rendement van 1,75%. Hoe is die € 1.000 c.q. 1,75% bepaald en welke (on)gewenste effecten gaat dit krijgen?
Tot slot; het voorstel gaat duidelijk uit van belasten naar werkelijk rendement. Hoe is met dit voorstel in de hand dan de huidige overbruggingsregeling met forfaitaire rendementen en rentes van 6,17% voor aandelen, onroerend goed en obligaties en ca 2,5% voor rente op financieringen houdbaar?

Vraag2

Beleidsmatige afwegingen
a. Hoe staat u tegenover het voorgestelde systeem, dat een hybride karakter heeft en elementen van vermogensaanwas-, vermogenswinst-, en forfaitaire belasting omvat?
b. Hoe verhoudt dit zich tot alternatieven zoals een volledige vermogenswinst- of vermogensaanwasbelasting, of een vermogensbelasting?
c. Wat vindt u van de keuze voor een vermogensaanwasbelasting als primaire regeling?
d. Welke overwegingen heeft u met betrekking tot de uitzondering voor de eerste woning in box 3 voor eigen gebruik, en welke voordelen en nadelen ziet u hierin?
e. Het forfait voor de eerste woning in box 3 omvat het gehele rendement inclusief kosten, waaronder financieringskosten. Wat vindt u hiervan?
f. Hoe staat u tegenover de uitzondering voor aandelen van familiebedrijven en startups?
g. Vindt u dat de gekozen forfaits resulteren in een evenredige belastingdruk over de verschillende vermogenscategorieën? Zo ja, waarom, en zo nee, waarom niet?
h. Wat is uw visie op het onderscheid tussen het belasten van eigen gebruik van een onroerende zaak onder het vermogenswinstregime (via een forfait) en het belasten van een verhuurde onroerende zaak (gebaseerd op werkelijke huurinkomsten minus kosten en het activeren van verbeteringen)?
a) het hybride karakter doet al weer afbreuk aan belasten van werkelijk gerealiseerd rendement, en maakt het daardoor weer een stap complexer en vatbaar voor abitrage.
b) het forfait bevat nog steeds elementen van waardeontwikkeling die niet liquide (te maken) is. Kortom heffing van belasting op (forfaitaire) inkomsten die geen werkelijke liquide inkomsten zijn. Kortom bij een eventueel forfait zoveel mogelijk aansluiten bij jaarlijkse werkelijke kosten en inkomsten.
c) als met aanwas ook ongerealiseerde winsten bedoeld worden vind ik dat een slecht idee. Daar staat dan wel tegenover dat verliezen verrekend kunnen worden. Voor de praktische uitvoerbaarheid is het beste alternatieve oplossing
d) het forfait bevat ook waardeontwikkeling; dat vind ik niet in lijn met de behandeling van overig onroerend goed. Daarnaast wordt gesteld dat financieringskosten ook deel uitmaken van het forfait; dat betekent dat rentekosten niet afgetrokken kunnen worden van het forfaitaire inkomen, terwijl in het verleden een (hypothecaire) financiering wel afgetrokken kon worden van de grondslag voor het box 3 vermogen. Dit lijkt mij niet juist.
e) zie reactie bij d)
f) terechte uitzondering aangezien je geen belasting kunt betalen over waardeontwikkeling die je niet (snel en eenvoudig zonder hoge kosten) liquide kunt maken.
g) nee; door te kiezen voor het forfait, en als ik de voorbeelden van 3 tot 5% neem, dan is de belastingdruk eigen gebruik (waar dus geen echte inkomsten tegenover staan) hoger dan verhuur aan derden. Hierdoor wordt een grote groep (volgens de toelichting op pagina 18 een derde) relatief zwaarder belast aangezien waardeontwikkeling ook wordt meegenomen en bij verhuurd onroerend goed niet.
h) zie reactie op g)

Vraag3

Gedragseffecten
a. Welke gedragseffecten verwacht u als gevolg van de hybride aard van het stelsel, met name met betrekking tot de uitzondering van vermogensaanwas op vastgoed, aandelen van familiebedrijven en startups? In welke mate verwacht u dat deze effecten zullen optreden?
b. In welke mate denkt u dat het stelsel mogelijkheden biedt voor belastingarbitrage, zowel binnen het hybride stelsel als in relatie tot box 2? Hoe verschilt dit volgens u van het huidige (overbruggings)stelsel?
a) als geen sprake is van een zoveel mogelijk 'gelijke' wijze bepalen van het werkelijk rendement is arbitrage een risico. Het verschil dat bij eigen gebruik wel uitgegaan wordt van rendement als gevolg van waarde ontwikkeling en bij verhuurd onroerend goed niet is hier al een voorbeeld van.
b) als de belastingdruk teveel afwijkt zal zeker sprake zijn van arbitrage. Kijk maar naar het verleden waarbij gekozen werd om te sparen in een BV.

Vraag4

Valutaresultaten behaald met banktegoeden
Voorgesteld wordt om alle voordelen die worden behaald met bezittingen en schulden in de heffing te betrekken. Bij banktegoeden in euro’s bestaat het voordeel doorgaans alleen uit de ontvangen rente. Bij banktegoeden die worden aangehouden in vreemde valuta zal daarnaast sprake zijn van waardemutaties als gevolg van wisselende valutakoersen. Een valutaresultaat kan positief of negatief zijn. Voor de berekening van de valutaresultaten dienen alle stortingen en onttrekkingen van de bankrekening afzonderlijk te worden omgerekend in euro’s tegen de valutakoers ten tijde van de betreffende storting of de onttrekking. Een dergelijke exercitie is complex, met name indien sprake is van veel transacties. Nederlandse financiële instellingen geven aan dat zij - naast de stand op 1 januari, 31 december en het bedrag aan rente - alleen het totaalbedrag van stortingen en onttrekkingen in een bepaald jaar kunnen renseigneren. Vanuit praktisch oogpunt is in het conceptwetsvoorstel voorgesteld om valutaresultaten van banktegoeden die worden aangehouden in vreemde valuta buiten beschouwing te laten en enkel de ontvangen rente te belasten. De in vreemde valuta ontvangen rente kan bijvoorbeeld tegen een gemiddelde jaarkoers of koers per einde jaar worden omgerekend in euro’s.

Wij vragen uw input ten aanzien van het dilemma tussen de zuivere benadering waarbij (positieve en negatieve) waardeontwikkelingen van banktegoeden wel in de heffing worden betrokken en de voorgestelde praktische benadering waarbij alleen de ontvangen rente is belast. Als u vindt dat waardeontwikkelingen in de heffing betrokken moeten worden, zou dat volgens u op basis van een vermogensaanwas- of vermogenswinstbelasting moeten?
Geen specifieke mening over. Gaat het hier om effectief veel liquiditeit die aangehouden wordt in buitenlandse valuta anders dan in Eurolanden? Omrekenen van valuta tegen de eindkoers is het meest eenvoudig en alle inkomsten en kosten ook tegen deze eindkoers ook. Het koersresultaat komt indirect toch wel tot uiting in het vermogen einde jaar.

Vraag5

Aftrekbaarheid van rente van consumptieve schulden
In het huidige box 3-stelsel verlagen schulden de rendementsgrondslag op basis waarvan het forfaitaire inkomen wordt berekend. In box 3 vallen alle schulden van burgers die niet in box 1 (bijvoorbeeld voor de eigenwoning) of in box 2 (financiering van een aanmerkelijk belang) in de heffing worden betrokken. Niet vereist is dat sprake is van een causaal verband tussen de schuld en de bezitting in box 3. Schulden voor consumptiedoeleinden, zoals een auto of een vakantie, verlagen zodoende de rendementsgrondslag ondanks dat de auto doorgaans niet als bezitting is belast in box 3. In het huidige box 3-stelsel leidt een negatieve rendementsgrondslag (schulden zijn groter dan de bezittingen) niet tot een negatief inkomen. In het nieuwe box 3-stelsel is de rente van schulden aftrekbaar van het inkomen uit bezittingen en schulden. Ook hierbij is niet vereist dat de schulden waarvan de rente aftrekbaar is, moet zijn aangewend voor de aanschaf van een bezitting die in box 3 is belast. De rente van een lening voor bijvoorbeeld een vakantie is zodoende aftrekbaar. Nieuw is dat het inkomen uit box 3 wel negatief kan zijn als de (rente)kosten en negatieve waardemutaties groter zijn dan de inkomsten en positieve waardemutaties van bezittingen in een bepaald jaar.

Dit roept de vraag op of de aftrekbaarheid van rente van consumptieve schulden beperkt moet worden in het nieuwe stelsel. Wat vindt u hiervan?
Als eerste is het eigen verantwoordelijkheid. Daarna verstrekt de financier een financiering waarbij er een zekere zorgplicht is. In mijn ogen is het niet aan de belastingdienst om dan ook nog eens de aftrek te beperken. In dit kader vraag ik mij af hoe omgegaan gaat worden met rente betaald op een (hypothecaire) financiering aangetrokken voor de aanschaf van de 2e woningen voor eigen gebruik. Immers in het verleden was dit mogelijk uit bijvoorbeeld de overwaarde van de 1e woning en de betaalbaarheid uit box 1 inkomen en kon deze financiering afgetrokken worden van de box 3 grondslag. Het lijkt erop dat dit met het forfaitaire inkomen niet meer kan.

Vraag6

Onroerende zaken
a. Om onder het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen te vallen, moet sprake zijn van hoofdzakelijk eigen gebruik van de (vakantie)woning. Dit is 70%. Onder het voorstel wordt dit bepaald door weken en dagen te tellen. Een andere mogelijkheid zou zijn om bijvoorbeeld uit te gaan van een maximale huuropbrengst in verhouding tot de WOZ-waarde om zeker te stellen dat de woning vooral voor eigen gebruik is. Wij vernemen graag van u, hoe u denkt dat het zeker stellen dat er sprake is van hoofdzakelijk gebruik bij de eerste woning sparen en beleggen het beste te bepalen is.
b. In het voorgestelde ontwerp kan voor wat betreft onroerende zaken één woning (per huishouden) onder het forfait eerste woning sparen en beleggen vallen. Wanneer deze niet meer voldoet aan het criterium ‘hoofdzakelijk voor eigen gebruik’, maar bijvoorbeeld het gehele jaar wordt verhuurd, wordt de woning verplaatst naar een vermogenswinstregime voor onroerende zaken. Om arbitrage te voorkomen en het voor de belastingplichtige en Belastingdienst eenvoudig te houden, wordt voorgesteld dat de woning daarna niet meer terug kan naar het regime van het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen. Ook niet wanneer deze daarna weer voor hoofdzakelijk eigen gebruik wordt gebruikt. Wij vragen uw input ten aanzien van dit voorstel, waar een afweging gemaakt moet worden tussen het voorkomen van arbitrage en uitvoerbaarheid én de feiten en omstandigheden die zich bij belastingplichtigen kunnen voordoen.
a) de 3 tot 5% die nu over de WOZ waarde in de voorbeelden vermeld is, is veel te hoog. Je mag vandaag de dag blij zijn als je circa 3 a 4% jaarlijks rendement maakt bij volledige verhuur. 70% komt overeen met 2,1 a 2,8%. Als daar dan ook de betaalde (hypothecaire) rente van afgetrokken kan worden heb je een reële inkomensgrondslag. Anders is aansluiting (of verhuizing) van de 2e woning voor eigen gebruik naar box 1 ook een oplossing. Daar wordt ook al gewerkt met een forfait (dat overigens een heel anders, lees lager percentage kent).
b) het moet mogelijk blijven te switchen. Immers er zijn veel gebeurtenissen in het leven die maken dat een keuze die eenmaal gemaakt is, niet voor eeuwig hoeft te zijn. Bij misbruik heeft de belastingdienst toch altijd de mogelijkheid in te grijpen.

Vraag7

Afbakening startende innovatieve onderneming
Voorgesteld wordt om de waardemutaties van aandelen in startende innovatieve ondernemingen (startups en scale-ups) niet jaarlijks in de heffing te betrekken maar gecumuleerd bij verkoop (vermogenswinstbelasting). Voor de afbakening is het nodig om een definitie op te stellen. Voor zowel burgers die gebruik maken van de regeling als de Belastingdienst in het kader van de controle en handhaving is het van belang dat de voorwaarden voor toepassing van de regeling objectief kunnen worden bepaald. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de leeftijd en omvang van de onderneming, het aantal werknemers, de niet-verhandelbaarheid van de aandelen op een gereglementeerde markt, enzovoort. Het hanteren van algemene begrippen of open normen zoals ‘innovatief’ of ‘risicovolle investeringen’ kan leiden tot onzekerheid over het kunnen toepassen van de regeling en tot discussies tussen burgers en de inspecteur over de interpretatie van deze begrippen.

Wij vernemen graag van u welke objectief bepaalbare elementen u geschikt en wenselijk acht om de aandelen in startende innovatieve ondernemingen af te bakenen.
Starters en MKB'ers zijn de motor van de Nederlandse economie. Of ze nu innovatief zijn, of niet. In alle gevallen dienen de aandelen in dergelijke ondernemingen pas belast te worden bij daadwerkelijke realisatie van inkomen (in geld). Een onderneming die namelijk niet innoveert is op de lange termijn niet levensvatbaar.