Wet werkelijk rendement box 3

Reactie

Naam R. Schropp
Plaats Driebergen
Datum 1 oktober 2023

Vraag1

Algemeen
Wat vindt u van het voorstel in algemene zin?
Hieronder zijn vragen over enkele specifieke onderdelen van het voorstel opgenomen. U kunt hierop reageren als u hierover uw mening wilt geven.
1. Met het voorstel doet de staatssecretaris een poging het (nominale) werkelijk behaalde rendement van het box 3-vermogen te belasten. Wat verstaat hij echter onder “werkelijk rendement”? Het lijkt erop dat er geen rekening wordt gehouden met het effect van inflatie. De lasten komen daarmee niet in lijn met de draagkracht. De logische heffingsgrondslag op spaarvermogen en beleggingen in box 3 is het reële rendement, dus inclusief de gevolgen van inflatie. Kom nu niet aan met a). “Inflatie is niet eenvoudig te bepalen.” (zoals in de MvT staat) - Inflatie wordt netjes gepubliceerd door het CBS, dus die getallen kunnen gewoon gebruikt worden. b). “De staat wil geen jaar-op-jaar “budgettaire gevolgen”, dus elk jaar een gelijk bedrag aan box-3 belasting innen. - Maar denk eens aan de budgettaire gevolgen voor de búrger; bij de keuze voor nominaal rendement moet hij, bij hoge inflatie, belasting betalen over inkomen dat hij niet gehad heeft. Waar haalt hij dat vandaan? De staat, met veel grotere en veel meer diverse begrotingsmiddelen, waaronder ook staatsleningen, kan inflatie-effecten veel beter uitmiddelen over de jaren dan de individuele burger. c). “Inflatiecorrectie zou het stelsel complexer maken.” Dat argument is in strijd met het feit dat het stelsel al heel lang in allerlei aspecten rekening houdt met inflatie. Alle belastingvrije voeten, belastingschalen, toeslagen(!), tarieven, en noem maar op, worden jaar op jaar gecorrigeerd voor inflatie (of zelfs naar wens willekeurig bijgesteld). In de overbruggingswetgeving worden forfaitaire rendementen jaarlijks bijgesteld. Dat kan dus wél. Wat is er dan complex aan? Dat bijstellen kan dus ook voor het werkelijk rendement. d). “Extra belasting bij negatieve inflatie (deflatie) is niet uit te leggen”. Bij consequente doorvoering is dat juist heel goed uit te leggen. Het gaat immers nog steeds over draagkrachtbeginsel en reëel rendement. Dat is beter uit te leggen dan het voorstel, waarin belasting wordt betaald over nominaal rendement terwijl het reële rendement in een jaar negatief kan zijn ten gevolge van inflatie.

Vraag2

Beleidsmatige afwegingen
a. Hoe staat u tegenover het voorgestelde systeem, dat een hybride karakter heeft en elementen van vermogensaanwas-, vermogenswinst-, en forfaitaire belasting omvat?
b. Hoe verhoudt dit zich tot alternatieven zoals een volledige vermogenswinst- of vermogensaanwasbelasting, of een vermogensbelasting?
c. Wat vindt u van de keuze voor een vermogensaanwasbelasting als primaire regeling?
d. Welke overwegingen heeft u met betrekking tot de uitzondering voor de eerste woning in box 3 voor eigen gebruik, en welke voordelen en nadelen ziet u hierin?
e. Het forfait voor de eerste woning in box 3 omvat het gehele rendement inclusief kosten, waaronder financieringskosten. Wat vindt u hiervan?
f. Hoe staat u tegenover de uitzondering voor aandelen van familiebedrijven en startups?
g. Vindt u dat de gekozen forfaits resulteren in een evenredige belastingdruk over de verschillende vermogenscategorieën? Zo ja, waarom, en zo nee, waarom niet?
h. Wat is uw visie op het onderscheid tussen het belasten van eigen gebruik van een onroerende zaak onder het vermogenswinstregime (via een forfait) en het belasten van een verhuurde onroerende zaak (gebaseerd op werkelijke huurinkomsten minus kosten en het activeren van verbeteringen)?
2. a,b,c. - Het hybride systeem brengt als risico met zich meer dat tegelijkertijd vermogensaanwas en vermogenswinst wordt belast. Het is niet fair om beide te belasten (dus twee soorten belasting tegelijk). Het is óf vermogensaanwas, óf vermogenswinst.
d. – Woningen in box 3 die niet of nauwelijks (bv. korter dan 90 dagen) worden verhuurd moeten niet forfaitair jaarlijks worden belast. Dit is in strijd met de uitspraak van de Hoge Raad op 24 december 2021. Geen rendement, dan ook geen vermogensrendementsheffing! Bovendien loopt een forfaitaire belasting jaar op jaar cumulatief over lange termijn hoog op t.o.v. de waardeontwikkeling. Wel is het redelijk om bij verkoop of overdracht de werkelijke reële vermogenswinst op de woningen in box 3 te belasten.

Vraag3

Gedragseffecten
a. Welke gedragseffecten verwacht u als gevolg van de hybride aard van het stelsel, met name met betrekking tot de uitzondering van vermogensaanwas op vastgoed, aandelen van familiebedrijven en startups? In welke mate verwacht u dat deze effecten zullen optreden?
b. In welke mate denkt u dat het stelsel mogelijkheden biedt voor belastingarbitrage, zowel binnen het hybride stelsel als in relatie tot box 2? Hoe verschilt dit volgens u van het huidige (overbruggings)stelsel?
Gedragseffecten zijn het meest zichtbaar bij de vermogens boven de € 500.000. Relatief weinigen hebben componenten van inkomen in box 2. Voorkom kunstmatige verschuivingen tussen box 2 en box 3. Box 2 tarieven zullen daartoe dus ook rekening moeten houden met de inflatiecijfers.

Vraag4

Valutaresultaten behaald met banktegoeden
Voorgesteld wordt om alle voordelen die worden behaald met bezittingen en schulden in de heffing te betrekken. Bij banktegoeden in euro’s bestaat het voordeel doorgaans alleen uit de ontvangen rente. Bij banktegoeden die worden aangehouden in vreemde valuta zal daarnaast sprake zijn van waardemutaties als gevolg van wisselende valutakoersen. Een valutaresultaat kan positief of negatief zijn. Voor de berekening van de valutaresultaten dienen alle stortingen en onttrekkingen van de bankrekening afzonderlijk te worden omgerekend in euro’s tegen de valutakoers ten tijde van de betreffende storting of de onttrekking. Een dergelijke exercitie is complex, met name indien sprake is van veel transacties. Nederlandse financiële instellingen geven aan dat zij - naast de stand op 1 januari, 31 december en het bedrag aan rente - alleen het totaalbedrag van stortingen en onttrekkingen in een bepaald jaar kunnen renseigneren. Vanuit praktisch oogpunt is in het conceptwetsvoorstel voorgesteld om valutaresultaten van banktegoeden die worden aangehouden in vreemde valuta buiten beschouwing te laten en enkel de ontvangen rente te belasten. De in vreemde valuta ontvangen rente kan bijvoorbeeld tegen een gemiddelde jaarkoers of koers per einde jaar worden omgerekend in euro’s.

Wij vragen uw input ten aanzien van het dilemma tussen de zuivere benadering waarbij (positieve en negatieve) waardeontwikkelingen van banktegoeden wel in de heffing worden betrokken en de voorgestelde praktische benadering waarbij alleen de ontvangen rente is belast. Als u vindt dat waardeontwikkelingen in de heffing betrokken moeten worden, zou dat volgens u op basis van een vermogensaanwas- of vermogenswinstbelasting moeten?
Rendementsinkomsten in vreemde valuta: omrekenen in euro’s tegen een goed gedefinieerde koers. Dat gebeurt nu immers ook al bij de forfaitaire rendementen op buitenlandse spaarrekeningen.

Vraag5

Aftrekbaarheid van rente van consumptieve schulden
In het huidige box 3-stelsel verlagen schulden de rendementsgrondslag op basis waarvan het forfaitaire inkomen wordt berekend. In box 3 vallen alle schulden van burgers die niet in box 1 (bijvoorbeeld voor de eigenwoning) of in box 2 (financiering van een aanmerkelijk belang) in de heffing worden betrokken. Niet vereist is dat sprake is van een causaal verband tussen de schuld en de bezitting in box 3. Schulden voor consumptiedoeleinden, zoals een auto of een vakantie, verlagen zodoende de rendementsgrondslag ondanks dat de auto doorgaans niet als bezitting is belast in box 3. In het huidige box 3-stelsel leidt een negatieve rendementsgrondslag (schulden zijn groter dan de bezittingen) niet tot een negatief inkomen. In het nieuwe box 3-stelsel is de rente van schulden aftrekbaar van het inkomen uit bezittingen en schulden. Ook hierbij is niet vereist dat de schulden waarvan de rente aftrekbaar is, moet zijn aangewend voor de aanschaf van een bezitting die in box 3 is belast. De rente van een lening voor bijvoorbeeld een vakantie is zodoende aftrekbaar. Nieuw is dat het inkomen uit box 3 wel negatief kan zijn als de (rente)kosten en negatieve waardemutaties groter zijn dan de inkomsten en positieve waardemutaties van bezittingen in een bepaald jaar.

Dit roept de vraag op of de aftrekbaarheid van rente van consumptieve schulden beperkt moet worden in het nieuwe stelsel. Wat vindt u hiervan?
De reële rente op schulden (dus ook gecorrigeerd voor inflatie) aftrekbaar maken van het reële rendement op vermogen.

Vraag6

Onroerende zaken
a. Om onder het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen te vallen, moet sprake zijn van hoofdzakelijk eigen gebruik van de (vakantie)woning. Dit is 70%. Onder het voorstel wordt dit bepaald door weken en dagen te tellen. Een andere mogelijkheid zou zijn om bijvoorbeeld uit te gaan van een maximale huuropbrengst in verhouding tot de WOZ-waarde om zeker te stellen dat de woning vooral voor eigen gebruik is. Wij vernemen graag van u, hoe u denkt dat het zeker stellen dat er sprake is van hoofdzakelijk gebruik bij de eerste woning sparen en beleggen het beste te bepalen is.
b. In het voorgestelde ontwerp kan voor wat betreft onroerende zaken één woning (per huishouden) onder het forfait eerste woning sparen en beleggen vallen. Wanneer deze niet meer voldoet aan het criterium ‘hoofdzakelijk voor eigen gebruik’, maar bijvoorbeeld het gehele jaar wordt verhuurd, wordt de woning verplaatst naar een vermogenswinstregime voor onroerende zaken. Om arbitrage te voorkomen en het voor de belastingplichtige en Belastingdienst eenvoudig te houden, wordt voorgesteld dat de woning daarna niet meer terug kan naar het regime van het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen. Ook niet wanneer deze daarna weer voor hoofdzakelijk eigen gebruik wordt gebruikt. Wij vragen uw input ten aanzien van dit voorstel, waar een afweging gemaakt moet worden tussen het voorkomen van arbitrage en uitvoerbaarheid én de feiten en omstandigheden die zich bij belastingplichtigen kunnen voordoen.
Woningen in box 3 die niet of nauwelijks (bv. korter dan 90 dagen) worden verhuurd moeten niet forfaitair jaarlijks worden belast. Dit zou in strijd zijn met de uitspraak van de Hoge Raad op 24 december 2021. Geen rendement, dan ook geen vermogensrendementsheffing. Bovendien loopt een forfaitaire belasting over lange termijn hoog op t.o.v. de waarde. Wel is het redelijk om bij verkoop of overdracht de werkelijke reële vermogenswinst op de woningen in box 3 te belasten.

Vraag7

Afbakening startende innovatieve onderneming
Voorgesteld wordt om de waardemutaties van aandelen in startende innovatieve ondernemingen (startups en scale-ups) niet jaarlijks in de heffing te betrekken maar gecumuleerd bij verkoop (vermogenswinstbelasting). Voor de afbakening is het nodig om een definitie op te stellen. Voor zowel burgers die gebruik maken van de regeling als de Belastingdienst in het kader van de controle en handhaving is het van belang dat de voorwaarden voor toepassing van de regeling objectief kunnen worden bepaald. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de leeftijd en omvang van de onderneming, het aantal werknemers, de niet-verhandelbaarheid van de aandelen op een gereglementeerde markt, enzovoort. Het hanteren van algemene begrippen of open normen zoals ‘innovatief’ of ‘risicovolle investeringen’ kan leiden tot onzekerheid over het kunnen toepassen van de regeling en tot discussies tussen burgers en de inspecteur over de interpretatie van deze begrippen.

Wij vernemen graag van u welke objectief bepaalbare elementen u geschikt en wenselijk acht om de aandelen in startende innovatieve ondernemingen af te bakenen.
Vermogenswinstbelasting bij aandelen in startende innovatieve ondernemingen: dit is simpelweg het bedrag bij verkoop van die aandelen minus het bedrag van de investering in het begin.