Wet werkelijk rendement box 3

Reactie

Naam Anoniem
Plaats EINDHOVEN
Datum 12 september 2023

Vraag1

Algemeen
Wat vindt u van het voorstel in algemene zin?
Hieronder zijn vragen over enkele specifieke onderdelen van het voorstel opgenomen. U kunt hierop reageren als u hierover uw mening wilt geven.
Ik sta positief tegenover een belasting op reëel rendement op vermogen. Het huidige voorstel bevat echter een aantal elementen waardoor de belasting voor belastingbetalers met vermogen in de minder risicovolle categorieën (bijv. deposito’s en staatsobligaties) altijd (in ieder geval over de laatste 10 jaar) meer bedraagt dan de inflatie over het onderliggende vermogen. De vermogensaanwasbelasting wordt dan in feite een vermogensbelasting. Het is aan de politiek om te bepalen of we een vermogensbelasting willen maar door het taalgebruik en rekenvoorbeelden wordt dit niet altijd duidelijk in het document. Ik zou willen voorstellen om in het document het begrip werkelijk rendement te vervangen door nominaal rendement en in de rekenvoorbeelden ook het reële rendement weer te geven bijv op basis van de ecb streefinflatie. Daarnaast bevat het document een onjuistheid: in de discussie over of er voor inflatie gecorrigeerd moet worden wordt beargumenteerd dat dit in feite in een nominalistisch stelsel ook kan door het box3 tarief aan te passen. Voor laagrenderende waarden is dit onjuist, een negatief reëel rendement wordt immers niet positief door het aanpassen van het tarief (tenzij negatief maar deze optie wordt niet benoemd). Negatieve reële rendementen zijn helaas niet hypothetisch maar de realiteit voor miljoenen spaarders, het meerendeel van de box3 belastingplichtigen, over de afgelopen 10 jaar. Tenzij in het huidige voorstel een inflatiecorrectie opgenomen wordt blijft deze situatie bestaan. Om dit voor alle lezers duidelijk te maken zou ik willen adviseren om een tabel op te nemen in het document met de reële en nominale rendementen over de afgelopen 10 jaar indien het voorgestelde vermogensaanwasbelastingsysteem van toepassing was geweest. In de tabel zouden in ieder geval spaarrekeningen en staatsobligaties opgenomen moeten worden.

Vraag2

Beleidsmatige afwegingen
a. Hoe staat u tegenover het voorgestelde systeem, dat een hybride karakter heeft en elementen van vermogensaanwas-, vermogenswinst-, en forfaitaire belasting omvat?
b. Hoe verhoudt dit zich tot alternatieven zoals een volledige vermogenswinst- of vermogensaanwasbelasting, of een vermogensbelasting?
c. Wat vindt u van de keuze voor een vermogensaanwasbelasting als primaire regeling?
d. Welke overwegingen heeft u met betrekking tot de uitzondering voor de eerste woning in box 3 voor eigen gebruik, en welke voordelen en nadelen ziet u hierin?
e. Het forfait voor de eerste woning in box 3 omvat het gehele rendement inclusief kosten, waaronder financieringskosten. Wat vindt u hiervan?
f. Hoe staat u tegenover de uitzondering voor aandelen van familiebedrijven en startups?
g. Vindt u dat de gekozen forfaits resulteren in een evenredige belastingdruk over de verschillende vermogenscategorieën? Zo ja, waarom, en zo nee, waarom niet?
h. Wat is uw visie op het onderscheid tussen het belasten van eigen gebruik van een onroerende zaak onder het vermogenswinstregime (via een forfait) en het belasten van een verhuurde onroerende zaak (gebaseerd op werkelijke huurinkomsten minus kosten en het activeren van verbeteringen)?
Positief als het voorstel de vorm krijgt van belasting op reële vermogensaanwas. In de huidige vorm, zonder inflatiecorrectie, is het geen verbetering tov van ons huidige stelsel en voegt veel complexiteit en kosten toe.

Vraag3

Gedragseffecten
a. Welke gedragseffecten verwacht u als gevolg van de hybride aard van het stelsel, met name met betrekking tot de uitzondering van vermogensaanwas op vastgoed, aandelen van familiebedrijven en startups? In welke mate verwacht u dat deze effecten zullen optreden?
b. In welke mate denkt u dat het stelsel mogelijkheden biedt voor belastingarbitrage, zowel binnen het hybride stelsel als in relatie tot box 2? Hoe verschilt dit volgens u van het huidige (overbruggings)stelsel?
In dit voorstel wordt in beide boxen afgerekend op basis van nominaal rendement echter door de kostendrempel en de beperkte aftrekbaarheid van kosten en het jaarlijks afrekenen in box3 wordt het aantrekkelijker om vermogen aan te houden in box2 als de tarieven vergelijkbaar zijn. Bij vergelijkbare tarieven in box2 en box3 zullen belastingbetalers in prive net genoeg vermogen aanhouden om gebruik te maken van de inkomensvrijstelling de rest zal aangehouden worden in box2.
Daarnaast, vanwege de beperkte belasting in box 1 op het eigen huis en de voortdurende negatieve reële rendementen op vermogen in box 3 zal dit voorstel een prijsopdrijvend effect hebben op vastgoed.

Vraag4

Valutaresultaten behaald met banktegoeden
Voorgesteld wordt om alle voordelen die worden behaald met bezittingen en schulden in de heffing te betrekken. Bij banktegoeden in euro’s bestaat het voordeel doorgaans alleen uit de ontvangen rente. Bij banktegoeden die worden aangehouden in vreemde valuta zal daarnaast sprake zijn van waardemutaties als gevolg van wisselende valutakoersen. Een valutaresultaat kan positief of negatief zijn. Voor de berekening van de valutaresultaten dienen alle stortingen en onttrekkingen van de bankrekening afzonderlijk te worden omgerekend in euro’s tegen de valutakoers ten tijde van de betreffende storting of de onttrekking. Een dergelijke exercitie is complex, met name indien sprake is van veel transacties. Nederlandse financiële instellingen geven aan dat zij - naast de stand op 1 januari, 31 december en het bedrag aan rente - alleen het totaalbedrag van stortingen en onttrekkingen in een bepaald jaar kunnen renseigneren. Vanuit praktisch oogpunt is in het conceptwetsvoorstel voorgesteld om valutaresultaten van banktegoeden die worden aangehouden in vreemde valuta buiten beschouwing te laten en enkel de ontvangen rente te belasten. De in vreemde valuta ontvangen rente kan bijvoorbeeld tegen een gemiddelde jaarkoers of koers per einde jaar worden omgerekend in euro’s.

Wij vragen uw input ten aanzien van het dilemma tussen de zuivere benadering waarbij (positieve en negatieve) waardeontwikkelingen van banktegoeden wel in de heffing worden betrokken en de voorgestelde praktische benadering waarbij alleen de ontvangen rente is belast. Als u vindt dat waardeontwikkelingen in de heffing betrokken moeten worden, zou dat volgens u op basis van een vermogensaanwas- of vermogenswinstbelasting moeten?
Het doet wat vreemd aan om in het voorstel te spreken over Nederlandse financiële instellingen. Betalingsverkeer en investeringen worden steeds internationaler, we worden bijv. aangemoedigd door mevr. Lagarde om verder te kijken dan alleen Nederland voor rendement. Uitgaande dat dit systeem weer 20 jaar mee moet lijkt mij dat dit internationale aspect meer aandacht moet krijgen. Ook in dit kader, valuta effecten kunnen mi niet buiten beschouwing gelaten worden, swings van vaak tientallen procenten zijn niet ongebruikelijk dus dienen verrekenbaar te zijn.

Vraag5

Aftrekbaarheid van rente van consumptieve schulden
In het huidige box 3-stelsel verlagen schulden de rendementsgrondslag op basis waarvan het forfaitaire inkomen wordt berekend. In box 3 vallen alle schulden van burgers die niet in box 1 (bijvoorbeeld voor de eigenwoning) of in box 2 (financiering van een aanmerkelijk belang) in de heffing worden betrokken. Niet vereist is dat sprake is van een causaal verband tussen de schuld en de bezitting in box 3. Schulden voor consumptiedoeleinden, zoals een auto of een vakantie, verlagen zodoende de rendementsgrondslag ondanks dat de auto doorgaans niet als bezitting is belast in box 3. In het huidige box 3-stelsel leidt een negatieve rendementsgrondslag (schulden zijn groter dan de bezittingen) niet tot een negatief inkomen. In het nieuwe box 3-stelsel is de rente van schulden aftrekbaar van het inkomen uit bezittingen en schulden. Ook hierbij is niet vereist dat de schulden waarvan de rente aftrekbaar is, moet zijn aangewend voor de aanschaf van een bezitting die in box 3 is belast. De rente van een lening voor bijvoorbeeld een vakantie is zodoende aftrekbaar. Nieuw is dat het inkomen uit box 3 wel negatief kan zijn als de (rente)kosten en negatieve waardemutaties groter zijn dan de inkomsten en positieve waardemutaties van bezittingen in een bepaald jaar.

Dit roept de vraag op of de aftrekbaarheid van rente van consumptieve schulden beperkt moet worden in het nieuwe stelsel. Wat vindt u hiervan?
Vanuit het perspectief dat consumptieve schulden mensen financieel kwetsbaar maakt en dat aftrek consumptieve schulden aanmoedigt zou ik een voorkeur hebben deze te beperken.

Vraag6

Onroerende zaken
a. Om onder het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen te vallen, moet sprake zijn van hoofdzakelijk eigen gebruik van de (vakantie)woning. Dit is 70%. Onder het voorstel wordt dit bepaald door weken en dagen te tellen. Een andere mogelijkheid zou zijn om bijvoorbeeld uit te gaan van een maximale huuropbrengst in verhouding tot de WOZ-waarde om zeker te stellen dat de woning vooral voor eigen gebruik is. Wij vernemen graag van u, hoe u denkt dat het zeker stellen dat er sprake is van hoofdzakelijk gebruik bij de eerste woning sparen en beleggen het beste te bepalen is.
b. In het voorgestelde ontwerp kan voor wat betreft onroerende zaken één woning (per huishouden) onder het forfait eerste woning sparen en beleggen vallen. Wanneer deze niet meer voldoet aan het criterium ‘hoofdzakelijk voor eigen gebruik’, maar bijvoorbeeld het gehele jaar wordt verhuurd, wordt de woning verplaatst naar een vermogenswinstregime voor onroerende zaken. Om arbitrage te voorkomen en het voor de belastingplichtige en Belastingdienst eenvoudig te houden, wordt voorgesteld dat de woning daarna niet meer terug kan naar het regime van het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen. Ook niet wanneer deze daarna weer voor hoofdzakelijk eigen gebruik wordt gebruikt. Wij vragen uw input ten aanzien van dit voorstel, waar een afweging gemaakt moet worden tussen het voorkomen van arbitrage en uitvoerbaarheid én de feiten en omstandigheden die zich bij belastingplichtigen kunnen voordoen.
Lijkt mij erg complex en arbeidsintensief verwacht hoge uitvoeringskosten en disputen.


Vraag7

Afbakening startende innovatieve onderneming
Voorgesteld wordt om de waardemutaties van aandelen in startende innovatieve ondernemingen (startups en scale-ups) niet jaarlijks in de heffing te betrekken maar gecumuleerd bij verkoop (vermogenswinstbelasting). Voor de afbakening is het nodig om een definitie op te stellen. Voor zowel burgers die gebruik maken van de regeling als de Belastingdienst in het kader van de controle en handhaving is het van belang dat de voorwaarden voor toepassing van de regeling objectief kunnen worden bepaald. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de leeftijd en omvang van de onderneming, het aantal werknemers, de niet-verhandelbaarheid van de aandelen op een gereglementeerde markt, enzovoort. Het hanteren van algemene begrippen of open normen zoals ‘innovatief’ of ‘risicovolle investeringen’ kan leiden tot onzekerheid over het kunnen toepassen van de regeling en tot discussies tussen burgers en de inspecteur over de interpretatie van deze begrippen.

Wij vernemen graag van u welke objectief bepaalbare elementen u geschikt en wenselijk acht om de aandelen in startende innovatieve ondernemingen af te bakenen.
Op dit gebied heb ik onvoldoende kennis om hier een nuttige bijdrage te leveren