Wet werkelijk rendement box 3

Reactie

Naam Anoniem
Plaats Wageningen
Datum 18 oktober 2023

Vraag1

Algemeen
Wat vindt u van het voorstel in algemene zin?
Hieronder zijn vragen over enkele specifieke onderdelen van het voorstel opgenomen. U kunt hierop reageren als u hierover uw mening wilt geven.
Het is altijd beter om het werkelijke rendement te belasten dan een fictief rendement.
De Hoge Raad heeft deze open deur gehonoreerd.
Nog niet gerealiseerde rendementen zouden niet belast moeten worden tenzij de onderliggende assets direct liquide zijn te maken.
Dat betekent dat bijvoorbeeld Private Equity investments onder een regime van conserverende aanslagen moeten vallen dan wel heffing bij realisatie. Immers dergelijke investeringen [tenzij beursgenoteerd] zijn gedurende de looptijd van het fonds volstrekt onverkoopbaar. Voor het MvF is dat minder erg dan het lijkt, want tussentijds dwz gedurende looptijd [8-10 jaar] vinden regelmatig verkopen plaats van de onderliggende activa hetgeen een liquiditeitsmoment oplevert.
Een slecht onderdeel van de voorstellen is de behandeling van gerealiseerde vermogensverliezen. Deze moeten, evenals voorgesteld voor de gerealiseerde winsten, direct worden meegenomen in de berekening van het belastbare inkomen.

Vraag3

Gedragseffecten
a. Welke gedragseffecten verwacht u als gevolg van de hybride aard van het stelsel, met name met betrekking tot de uitzondering van vermogensaanwas op vastgoed, aandelen van familiebedrijven en startups? In welke mate verwacht u dat deze effecten zullen optreden?
b. In welke mate denkt u dat het stelsel mogelijkheden biedt voor belastingarbitrage, zowel binnen het hybride stelsel als in relatie tot box 2? Hoe verschilt dit volgens u van het huidige (overbruggings)stelsel?
Veel te weinig wordt rekening gehouden met anticiperend gedrag en met het totaal verlies aan belastbare basis bijvoorbeeld door emigratie. Het is ontluisterend om te zien hoe weinig rekening wordt gehouden met de stelsels in de ons omringende landen.

Vraag6

Onroerende zaken
a. Om onder het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen te vallen, moet sprake zijn van hoofdzakelijk eigen gebruik van de (vakantie)woning. Dit is 70%. Onder het voorstel wordt dit bepaald door weken en dagen te tellen. Een andere mogelijkheid zou zijn om bijvoorbeeld uit te gaan van een maximale huuropbrengst in verhouding tot de WOZ-waarde om zeker te stellen dat de woning vooral voor eigen gebruik is. Wij vernemen graag van u, hoe u denkt dat het zeker stellen dat er sprake is van hoofdzakelijk gebruik bij de eerste woning sparen en beleggen het beste te bepalen is.
b. In het voorgestelde ontwerp kan voor wat betreft onroerende zaken één woning (per huishouden) onder het forfait eerste woning sparen en beleggen vallen. Wanneer deze niet meer voldoet aan het criterium ‘hoofdzakelijk voor eigen gebruik’, maar bijvoorbeeld het gehele jaar wordt verhuurd, wordt de woning verplaatst naar een vermogenswinstregime voor onroerende zaken. Om arbitrage te voorkomen en het voor de belastingplichtige en Belastingdienst eenvoudig te houden, wordt voorgesteld dat de woning daarna niet meer terug kan naar het regime van het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen. Ook niet wanneer deze daarna weer voor hoofdzakelijk eigen gebruik wordt gebruikt. Wij vragen uw input ten aanzien van dit voorstel, waar een afweging gemaakt moet worden tussen het voorkomen van arbitrage en uitvoerbaarheid én de feiten en omstandigheden die zich bij belastingplichtigen kunnen voordoen.
Zie hiervoor.
Dit zal een grote stimulans zijn een 2e woning in het buitenland te kopen. De voorstellen zullen zonder meer al een negatief effect hebben op de waardeontwikkeling van onroerend goed [hoewel door sommigen beschouwd als een zegen].

Vraag7

Afbakening startende innovatieve onderneming
Voorgesteld wordt om de waardemutaties van aandelen in startende innovatieve ondernemingen (startups en scale-ups) niet jaarlijks in de heffing te betrekken maar gecumuleerd bij verkoop (vermogenswinstbelasting). Voor de afbakening is het nodig om een definitie op te stellen. Voor zowel burgers die gebruik maken van de regeling als de Belastingdienst in het kader van de controle en handhaving is het van belang dat de voorwaarden voor toepassing van de regeling objectief kunnen worden bepaald. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de leeftijd en omvang van de onderneming, het aantal werknemers, de niet-verhandelbaarheid van de aandelen op een gereglementeerde markt, enzovoort. Het hanteren van algemene begrippen of open normen zoals ‘innovatief’ of ‘risicovolle investeringen’ kan leiden tot onzekerheid over het kunnen toepassen van de regeling en tot discussies tussen burgers en de inspecteur over de interpretatie van deze begrippen.

Wij vernemen graag van u welke objectief bepaalbare elementen u geschikt en wenselijk acht om de aandelen in startende innovatieve ondernemingen af te bakenen.
Binnen de voorstellen is dit inderdaad verstandig. Ik verwijs echter naar mijn opmerkingen hierboven inzake Private Equity. Daarbij doel ik niet op de grote miljarden fondsen, maar de kleine en onderkant van de middelgrote. Deze sector gebruikt nauwelijks vreemd vermogen en is een zegen voor deze markt omdat banken consequent weigeren de onderliggende bedrijven uit deze sector te financieren [tenzij de bedrijven al een zodanige balans hebben dat deze bankfinanciering kunnen krijgen.
De investeerders zijn niet in staat om tussentijds een exit te creëeren. Dividenden worden [vrijwel] nooit uitgekeerd. Belastingheffing tussentijds is derhalve prohibitief.