Wet werkelijk rendement box 3

Reactie

Naam Dutch Startup Association (voorzitter L. Burm)
Plaats Amsterdam
Datum 20 oktober 2023

Vraag1

Algemeen
Wat vindt u van het voorstel in algemene zin?
Hieronder zijn vragen over enkele specifieke onderdelen van het voorstel opgenomen. U kunt hierop reageren als u hierover uw mening wilt geven.
De Dutch Startup Association (dSa) is positief over de ontwikkelingen in voor het voorgestelde systeem, vooral met oogpunt op startups, scale-ups en grown-up bedrijven. Het is van cruciaal belang dat winsten behaald met aandelen in startups in Box 3 op een reële manier worden belast, in plaats van forfaitaire. Forfaitaire belastingen kunnen een aanzienlijke belemmering vormen voor investeerders in en oprichters van jonge, opkomende bedrijven en (indirect) hun groei belemmeren. Ook voor werknemers die participeren in ‘equity plans’ vormt het huidige systeem een belemmering. Er is veelal geen (privé) vermogen om een belastingaanslag te voldoen. Een belastingheffing over daadwerkelijk gemaakt rendement zorgt voor duidelijkheid en maakt de heffing voorspelbaar. Investeerders en founders zijn gebaat bij duidelijkheid en voorspelbaarheid. Doordat het rendement daadwerkelijk wordt gemaakt zijn ze in beginsel ook in staat om de belastingaanslag op dat moment te voldoen. Waar dat niet het geval is (de uitzondering) zou een goede betalingsregeling soelaas kunnen bieden. Het voorgaande draagt bij aan het ecosysteem van snelgroeiende bedrijven in Nederland, wat op zijn beurt bijdraagt aan economische groei en werkgelegenheid. Een dergelijke benadering bevordert een gezond ondernemingsklimaat en stimuleert het ondernemerschap, wat essentieel is voor het concurrentievermogen van een land in de moderne economie. DSA is kritisch over het voorgestelde gebruik van twee systemen, waarbij als aandelen niet langer kwalificeren als aandelen in een kwalificerende start-up de vermogensaanwasbelasting (bij sfeerovergang) alsnog zou kunnen leiden tot afrekenmomenten over de papieren waardeaangroei. Het is in de ogen van DSA beter te kiezen voor een volledige en continue van toepassing blijvende vermogenswinstbelasting. Zoals ook in vele andere landen om ons heen wordt toegepast.

Vraag2

Beleidsmatige afwegingen
a. Hoe staat u tegenover het voorgestelde systeem, dat een hybride karakter heeft en elementen van vermogensaanwas-, vermogenswinst-, en forfaitaire belasting omvat?
b. Hoe verhoudt dit zich tot alternatieven zoals een volledige vermogenswinst- of vermogensaanwasbelasting, of een vermogensbelasting?
c. Wat vindt u van de keuze voor een vermogensaanwasbelasting als primaire regeling?
d. Welke overwegingen heeft u met betrekking tot de uitzondering voor de eerste woning in box 3 voor eigen gebruik, en welke voordelen en nadelen ziet u hierin?
e. Het forfait voor de eerste woning in box 3 omvat het gehele rendement inclusief kosten, waaronder financieringskosten. Wat vindt u hiervan?
f. Hoe staat u tegenover de uitzondering voor aandelen van familiebedrijven en startups?
g. Vindt u dat de gekozen forfaits resulteren in een evenredige belastingdruk over de verschillende vermogenscategorieën? Zo ja, waarom, en zo nee, waarom niet?
h. Wat is uw visie op het onderscheid tussen het belasten van eigen gebruik van een onroerende zaak onder het vermogenswinstregime (via een forfait) en het belasten van een verhuurde onroerende zaak (gebaseerd op werkelijke huurinkomsten minus kosten en het activeren van verbeteringen)?
DSA is principieel kritisch ten opzichte van het gebruik van twee systemen. Dit komt de duidelijkheid en voorspelbaarheid niet ten goede en daarnaast lost een vermogensaanwasbelasting het probleem van belasting betalen over papieren winsten met een (te) hoog risicoprofiel alsmede het financieren van een belastingaanslag niet op. Mocht het toch komen tot twee systemen dan is dSa verheugd over de beslissing om startups een uitzondering te verlenen met betrekking tot aandelen in startende innovatieve ondernemingen. Deze stap erkent het unieke karakter en de uitdagingen waarmee startups worden geconfronteerd bij het opzetten en laten groeien van hun ondernemingen.

Startups vormen een essentieel onderdeel van de Nederlandse economie en dragen bij aan innovatie, werkgelegenheid en economische groei. Het besluit om hun investeerders te belasten via vermogenswinstbelasting is een positieve stap in de richting van het bevorderen van het ondernemerschap en het stimuleren van investeringen in startups.

Bovendien benadrukt de dSa het belang van het reëel belasten van investeerders, founders en werknemers met een equityplan in Box 3 in plaats van forfaitaire belastingen. Kortom, de uitzondering voor startups en het streven naar een reële belasting op winsten in Box 3 zijn welkome stappen die het ondernemerschap en de groei van startups in Nederland bevorderen. Dit zal op de lange termijn bijdragen aan een bloeiend en innovatief zakelijk landschap.
Het definiëren van startende innovatie bedrijven is uitdagend en zeer belangrijk vanwege de diversiteit in verschijningsvormen en de fase van innovatie. Verder is het belangrijk, zo meent DSA, dat het omslaan van startend innovatief bedrijf naar ‘gewoon bedrijf’ goed wordt vormgegeven. Dit moment zou namelijk kunnen leiden tot een significante stijging van de belastingheffing bij sfeerovergang zonder realisatie moment, wat de duidelijkheid en voorspelbaarheid teniet zou kunnen doen gaan.

Vraag3

Gedragseffecten
a. Welke gedragseffecten verwacht u als gevolg van de hybride aard van het stelsel, met name met betrekking tot de uitzondering van vermogensaanwas op vastgoed, aandelen van familiebedrijven en startups? In welke mate verwacht u dat deze effecten zullen optreden?
b. In welke mate denkt u dat het stelsel mogelijkheden biedt voor belastingarbitrage, zowel binnen het hybride stelsel als in relatie tot box 2? Hoe verschilt dit volgens u van het huidige (overbruggings)stelsel?
De uitzondering voor aandelen in startups kan als een aanzienlijke stimulans dienen voor investeerders om kapitaal in startups te injecteren. Het kan leiden tot een grotere stroom van investeringen naar beginnende ondernemingen, wat gunstig is voor het startup-ecosysteem in Nederland. Het verwachte effect is een toename van het aantal financieringsrondes voor startups.

De mate waarin deze effecten zullen optreden, is afhankelijk van verschillende factoren, waaronder de mate van bekendheid met en begrip van de nieuwe belastingregels, de omvang van het vermogen van belastingplichtigen en hun risicobereidheid. Daarnaast zullen eventuele gedragseffecten nauwlettend moeten worden gevolgd en geanalyseerd om te bepalen of verdere aanpassingen aan het belastingstelsel noodzakelijk zijn om beoogde beleidsdoelen te bereiken.

Vraag4

Valutaresultaten behaald met banktegoeden
Voorgesteld wordt om alle voordelen die worden behaald met bezittingen en schulden in de heffing te betrekken. Bij banktegoeden in euro’s bestaat het voordeel doorgaans alleen uit de ontvangen rente. Bij banktegoeden die worden aangehouden in vreemde valuta zal daarnaast sprake zijn van waardemutaties als gevolg van wisselende valutakoersen. Een valutaresultaat kan positief of negatief zijn. Voor de berekening van de valutaresultaten dienen alle stortingen en onttrekkingen van de bankrekening afzonderlijk te worden omgerekend in euro’s tegen de valutakoers ten tijde van de betreffende storting of de onttrekking. Een dergelijke exercitie is complex, met name indien sprake is van veel transacties. Nederlandse financiële instellingen geven aan dat zij - naast de stand op 1 januari, 31 december en het bedrag aan rente - alleen het totaalbedrag van stortingen en onttrekkingen in een bepaald jaar kunnen renseigneren. Vanuit praktisch oogpunt is in het conceptwetsvoorstel voorgesteld om valutaresultaten van banktegoeden die worden aangehouden in vreemde valuta buiten beschouwing te laten en enkel de ontvangen rente te belasten. De in vreemde valuta ontvangen rente kan bijvoorbeeld tegen een gemiddelde jaarkoers of koers per einde jaar worden omgerekend in euro’s.

Wij vragen uw input ten aanzien van het dilemma tussen de zuivere benadering waarbij (positieve en negatieve) waardeontwikkelingen van banktegoeden wel in de heffing worden betrokken en de voorgestelde praktische benadering waarbij alleen de ontvangen rente is belast. Als u vindt dat waardeontwikkelingen in de heffing betrokken moeten worden, zou dat volgens u op basis van een vermogensaanwas- of vermogenswinstbelasting moeten?
Vanuit dSa hebben wij hier geen inhoudelijke reactie op.

Vraag5

Aftrekbaarheid van rente van consumptieve schulden
In het huidige box 3-stelsel verlagen schulden de rendementsgrondslag op basis waarvan het forfaitaire inkomen wordt berekend. In box 3 vallen alle schulden van burgers die niet in box 1 (bijvoorbeeld voor de eigenwoning) of in box 2 (financiering van een aanmerkelijk belang) in de heffing worden betrokken. Niet vereist is dat sprake is van een causaal verband tussen de schuld en de bezitting in box 3. Schulden voor consumptiedoeleinden, zoals een auto of een vakantie, verlagen zodoende de rendementsgrondslag ondanks dat de auto doorgaans niet als bezitting is belast in box 3. In het huidige box 3-stelsel leidt een negatieve rendementsgrondslag (schulden zijn groter dan de bezittingen) niet tot een negatief inkomen. In het nieuwe box 3-stelsel is de rente van schulden aftrekbaar van het inkomen uit bezittingen en schulden. Ook hierbij is niet vereist dat de schulden waarvan de rente aftrekbaar is, moet zijn aangewend voor de aanschaf van een bezitting die in box 3 is belast. De rente van een lening voor bijvoorbeeld een vakantie is zodoende aftrekbaar. Nieuw is dat het inkomen uit box 3 wel negatief kan zijn als de (rente)kosten en negatieve waardemutaties groter zijn dan de inkomsten en positieve waardemutaties van bezittingen in een bepaald jaar.

Dit roept de vraag op of de aftrekbaarheid van rente van consumptieve schulden beperkt moet worden in het nieuwe stelsel. Wat vindt u hiervan?
Vanuit dSa hebben wij hier geen inhoudelijke reactie op.

Vraag6

Onroerende zaken
a. Om onder het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen te vallen, moet sprake zijn van hoofdzakelijk eigen gebruik van de (vakantie)woning. Dit is 70%. Onder het voorstel wordt dit bepaald door weken en dagen te tellen. Een andere mogelijkheid zou zijn om bijvoorbeeld uit te gaan van een maximale huuropbrengst in verhouding tot de WOZ-waarde om zeker te stellen dat de woning vooral voor eigen gebruik is. Wij vernemen graag van u, hoe u denkt dat het zeker stellen dat er sprake is van hoofdzakelijk gebruik bij de eerste woning sparen en beleggen het beste te bepalen is.
b. In het voorgestelde ontwerp kan voor wat betreft onroerende zaken één woning (per huishouden) onder het forfait eerste woning sparen en beleggen vallen. Wanneer deze niet meer voldoet aan het criterium ‘hoofdzakelijk voor eigen gebruik’, maar bijvoorbeeld het gehele jaar wordt verhuurd, wordt de woning verplaatst naar een vermogenswinstregime voor onroerende zaken. Om arbitrage te voorkomen en het voor de belastingplichtige en Belastingdienst eenvoudig te houden, wordt voorgesteld dat de woning daarna niet meer terug kan naar het regime van het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen. Ook niet wanneer deze daarna weer voor hoofdzakelijk eigen gebruik wordt gebruikt. Wij vragen uw input ten aanzien van dit voorstel, waar een afweging gemaakt moet worden tussen het voorkomen van arbitrage en uitvoerbaarheid én de feiten en omstandigheden die zich bij belastingplichtigen kunnen voordoen.
Vanuit dSa hebben wij hier geen inhoudelijke reactie op.

Vraag7

Afbakening startende innovatieve onderneming
Voorgesteld wordt om de waardemutaties van aandelen in startende innovatieve ondernemingen (startups en scale-ups) niet jaarlijks in de heffing te betrekken maar gecumuleerd bij verkoop (vermogenswinstbelasting). Voor de afbakening is het nodig om een definitie op te stellen. Voor zowel burgers die gebruik maken van de regeling als de Belastingdienst in het kader van de controle en handhaving is het van belang dat de voorwaarden voor toepassing van de regeling objectief kunnen worden bepaald. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de leeftijd en omvang van de onderneming, het aantal werknemers, de niet-verhandelbaarheid van de aandelen op een gereglementeerde markt, enzovoort. Het hanteren van algemene begrippen of open normen zoals ‘innovatief’ of ‘risicovolle investeringen’ kan leiden tot onzekerheid over het kunnen toepassen van de regeling en tot discussies tussen burgers en de inspecteur over de interpretatie van deze begrippen.

Wij vernemen graag van u welke objectief bepaalbare elementen u geschikt en wenselijk acht om de aandelen in startende innovatieve ondernemingen af te bakenen.
Het is van groot belang dat de afbakening van aandelen in startende innovatieve ondernemingen (startups en scale-ups) duidelijk en objectief kan worden vastgesteld, zowel voor belastingbetalers die van de regeling gebruik willen maken als voor de Belastingdienst in het kader van controle en handhaving. Het hanteren van open normen zoals 'innovatief' of 'risicovolle investeringen' kan inderdaad leiden tot onzekerheid en interpretatiediscussies. Daarom is het raadzaam om concrete en objectief bepaalbare criteria te definiëren voor de afbakening. Enkele geschikte en wenselijke elementen om aandelen in startende innovatieve ondernemingen af te bakenen zijn:

Het definiëren van startende innovatie bedrijven is uitdagend en zeer belangrijk vanwege de diversiteit in verschijningsvormen en fase van innovatie (de een doet er langer over dan de ander). Verder is het belangrijk, zo meent dSa, dat het omslaan van startend innovatief bedrijf naar ‘gewoon bedrijf’ goed wordt vormgegeven. Dit moment zou namelijk kunnen leiden tot een significante stijging van de belastingheffing vanwege de belastbare herwaardering van de aandelen die nu lijkt te worden gesuggereerd. Een vervolg discussie met de markt zoals dSa is gewenst hierin.

Het is belangrijk om een set van duidelijke, meetbare criteria op te stellen die samen een solide definitie vormen. Door deze criteria te combineren, kan een objectieve afbakening van startende innovatieve ondernemingen worden bereikt en kunnen belastingbetalers en de Belastingdienst op consistente wijze vaststellen of een onderneming in aanmerking komt voor de regeling. Hierdoor wordt onzekerheid geminimaliseerd en kan de regeling effectiever worden toegepast. Vooral voor dit laatste zet dSa zich aan om vooral ondernemers te helpen en te ondersteunen. Een vervolg discussie met de markt zoals dSa is gewenst hierin.