Wet tot wijziging van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen
Reactie
Naam | namens Cliëntenraad Thuiszorg Amstelring (lid) (drs Bruno La Rooij) |
---|---|
Plaats | Amstelveen / Amsterdam |
Datum | 11 november 2016 |
Vraag1
De regering vindt dat cliënten en cliëntenraden in de zorg beter gepositioneerd moeten worden om (1) de belangen van de cliënt te behartigen en (2) meer medezeggenschap te hebben over beslissingen die door de zorgaanbieder genomen worden. De zorgaanbieder moet de cliënt de ruimte geven om tegenwicht te bieden aan de belangen van andere betrokkenen in de zorginstelling. Door maatwerk kan de medezeggenschap worden afgestemd op de afhankelijkheid van de cliënt van de zorgaanbieder. Om dit te bereiken wil de regering de wet aanscherpen. In paragraaf 6 van het algemeen deel van de Memorie van Toelichting zijn de wijzigingen op hoofdlijn beschreven.>> Vindt u het wetvoorstel effectief om de gestelde doelen te bereiken? Indien niet, heeft u suggesties voor verbetering? En zo ja, welke?
In grote lijnen biedt het voorliggende wetsontwerp voldoende verbeteringen rond de versterking van de positie van medezeggenschap in de zorg. Zeker het expliciteren van de randvoorwaarden (zoals bekostiging, onafhankelijkheid, faciliteiten en enquêterecht) door de instelling is een verbetering alsmede het omzetten van bestaande verzwaard adviesrecht naar instemmingsrecht.
De wet is echter een aanvulling op bestaande wetten en als zodanig krijgt deze het karakter van een raamwet. Dit is het duidelijkste zichtbaar in het artikel 1, de algemene bepalingen. Voor de definities wordt expliciet verwezen naar andere wetten en regelgeving (WLZ, 1.1, ZVW 1.2 en de kaderwet VWS subsidies).
Dit maakt het lastig om snel vast te stellen wat de reikwijdte van de nieuwe wet nu is.
De memorie van toelichting zou hierbij richtinggevend en expliciterend in moeten zijn.
Voor een deel is dat ook zo, echter als het gaat om instellingen of dienstverleners die zorg bieden aan cliënten die deze zorg thuis krijgen (dus niet in een instelling verblijven) is de memorie van toelichting niet duidelijk en voor veel interpretaties vatbaar.
Hier zou de memorie van toelichting meer richting en houvast moeten bieden en minder globaal van karakter kunnen zijn.
Het zou jammer zijn als de – positieve intentie van de wet – de komende jaren teniet wordt gedaan door allerlei beroepszaken en of rechtszaken om duidelijk te krijgen wat de reikwijdte van de wet nu precies inhoudt.
Het aanpassen van artikel 2 (de zorgaanbieder die een instelling in stand houdt waarin cliënten in de regel langdurig verblijven, stelt etc.) is noodzakelijk om het genoemde onder punt 5 van de memorie van toelichting (het onderscheid tussen care en cure is diffuus zoals zelfs in de toelichting genoemd wordt – zie punt 5 tweede alinea), namelijk om de wijkverpleging wel onder deze wet te laten vallen tot zijn recht te laten komen.
De enige verbinding die er nu is gelegd is die van de Zvw (artikel 1, lid 2).
De formulering onder punt 5 biedt in onze ogen te weinig garanties en te veel mogelijkheden tot interpretatie om dit goed te verankeren.
Advies: in artikel een uitdrukkelijk de thuiszorg noemen (zodat direct de breedte van de wet duidelijk is en dat deze zich niet beperkt tot zorginstellingen (met verblijf) of in artikel 2 ‘langdurig verblijf’ uitbreiden met ‘langdurig zorg aan huis ontvangen’.
Vraag2
In artikel 2 van het wetsontwerp is een bepaling opgenomen die zich specifiek richt op zorgaanbieders die een instelling hebben waarin cliënten in de regel langdurig verblijven. Op basis van dit artikel worden zij verplicht om hun cliënten de mogelijkheid te bieden om inspraak te hebben op aangelegenheden die direct van invloed zijn op het dagelijks leven van de cliënt. Deze verplichting geldt naast de meer algemene verplichting voor zorgaanbieders om zorg te dragen voor een cliëntenraad en is ongeacht de omvang van de zorgaanbieder (zie naast artikel 2 ook artikel 3, lid 1).>> Heeft u opmerkingen bij de inspraakverplichting in artikel 2?
Zie boven:
Het proces van langer thuis wonen en meer vanuit huis zorg ontvangen (ook met zwaardere en meer gecompliceerde indicaties) zal zich naar alle verwachting doorzetten. Er is dus een toename van thuiszorg te verwachten. De formulering van de wet biedt te weinig garanties dat medezeggenschap ook voor deze dienstverleners van toepassing is. Het loslaten van de omvang is op zich een goed gegeven.
Vraag is wat de grens is voor aanbieders die als zelfstandige werkzaam zijn en misschien steeds op de rand van de 10 cliënten balanceren.
Vraag3
In het wetsontwerp wordt op diverse plaatsen ruimte voor maatwerk in het organiseren van medezeggenschap geboden. Daardoor is het mogelijk dat cliëntenraden en zorgaanbieders eigen afspraken maken. Deze kunnen afwijken van de algemene regeling in de wet. Bijvoorbeeld wanneer directe participatie van cliënten meer op de voorgrond komt te staan. Het wetsontwerp biedt hiertoe de ruimte. Het horen van de stem van de cliënt kan immers op veel verschillende manieren gebeuren.>> Vindt u dat dit wetsontwerp voldoende ruimte biedt aan zorgaanbieders en cliëntenraden voor maatwerk?
Ruimte bieden voor maatwerk is uitstekend juist omdat de ontwikkelingen die in gang zijn gezet nog zeker zullen doorwerken de komende 2 tot 3 jaar en de infrastructuur in de zorg ‘onder constructie’ blijft.
Er zullen nog nieuwe vormen ontstaan en het is van belang hier ruimte voor te bieden.
Deze wet geeft die ruimte zeker wel, maar is qua uitwerking in onze opvatting toch meer geschreven vanuit het oog op de zorg instellingen (ziekenhuizen, zorginstellingen met een verblijfsfunctie etc.).
Voor de aanbieder die zorg verleent aan individuele cliënten in de thuissituatie vraagt deze raamwet wel zeer veel kennis van regelgeving, die toch in veel gevallen als overhead zal worden ervaren.
Vraag4
In de Jeugdwet zijn bepalingen opgenomen over de medezeggenschap bij jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen (artikelen 4.2.4 tot en met 4.2.12 Jeugdwet). Door de voorgestelde wijzigingen in dit wetsontwerp ontstaan er verschillen tussen de regels die gelden voor de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen en de regels voor de zorgaanbieders waarop dit wetsvoorstel zich richt. Voor een beeld van deze verschillen wordt verwezen naar paragraaf 6 van bijgevoegde Memorie van Toelichting. Met name bij jeugd-GGZ en jeugd-LVB kan het voorkomen dat een jeugdhulpaanbieder ook wordt aangemerkt als een zorgaanbieder in de zin van dit wetsontwerp, omdat ook GGZ-zorg of LVB-zorg voor niet-jeugdigen wordt aangeboden. Hierdoor zouden twee afwijkende regimes op deze aanbieders van toepassing zijn, hetgeen niet de bedoeling is. De regering is daarom van plan om aan het onderhavige wetsontwerp een onderdeel toe te voegen waarin de Jeugdwet zodanig wordt gewijzigd dat het regime van de nieuwe Wmcz ook van toepassing wordt op alle jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen in de zin van de Jeugdwet.>> Wat is uw oordeel over een zodanige wijziging?
geen opmerkingen
Vraag5
Heeft u nog overige opmerkingen?geen