Wijziging Wvr en VwBES
Reactie
Naam
|
mr dr W. (Wouter) Jong
|
Plaats
|
Den Haag
|
Datum
|
22 juli 2025
|
Vraag1
U kunt op de gehele regeling en memorie van toelichting reageren.
Het onderscheid tussen rampen en crises lijkt in de praktijk eerder verwarring te scheppen dan richting te geven, zoals ook blijkt uit de observaties van de commissie Muller. Dit onderscheid roept vragen op over bevoegdheden, betrokkenheid en voorbereiding, met als gevolg een inconsistente inzet van veiligheidsregio’s bij maatschappelijke crises (zoals de asielcrisis). Het verdient daarom serieuze overweging om dit onderscheid óf scherper te specificeren óf geheel op te heffen ten gunste van een eenduidiger crisisbegrip.
In de memorie van toelichting wordt gesteld dat het NIPV opleidingen aanbiedt op het gebied van crisisbeheersing. Daarmee kan ten onrechte de indruk ontstaan dat dit een publieke taak betreft, terwijl het hier gaat om een commerciële activiteit die ook door andere marktpartijen wordt aangeboden. Het is wenselijk als dit hier, dan wel in de tweede tranche, explicieter wordt gemaakt wat wettelijke en markttaken van het NIPV zijn. Daarnaast verdient het aanbeveling om in de tweede tranche explicieter te codificeren, zoals in de huidige MvT is te lezen, dat het NIPV gemeenschappelijke werkzaamheden voor veiligheidsregio’s kan uitvoeren, aangezien het instituut nu lijkt te handelen alsof elke activiteit voor regio’s onder de wettelijke taakopdracht valt, terwijl de huidige MvT van de Wvr juist expliciet spreekt over gemeenschappelijke taken.
Tot slot lijkt bij langdurige crises te worden gekozen voor een aanwijzingsbevoegdheid vanuit de minister van Justitie en Veiligheid. Daarbij lijkt echter weinig te zijn gereflecteerd op het bestuurlijke hiaat dat tijdens de coronacrisis ontstond, toen langdurig werd gewerkt met noodverordeningen die niet waren bedoeld voor dit type situatie. Bovendien vallen de noodverordeningen onder de Gemeentewet en de algemene kolom, wat kan wringen met de taakopvatting van de minister van JenV (doel heiligt middelen) en dat van burgemeesters (oa oog houden voor grondrechten). De indruk ontstaat dat bij toekomstige landelijke crises opnieuw via de minister een aanwijzing, via het Veiligheidsberaad, bij de voorzitters van de veiligheidsregio’s terecht kan komen om tot een lappendeken van noodverordeningen te komen. Een eigenstandige bevoegdheid bij de minister van JenV lijkt in dat licht wenselijker dan deze vorm van détournement de pouvoir.