Rnb

Reactie

Naam Anoniem
Plaats Boskoop
Datum 6 juni 2022

Vraag1

Reacties op het ontwerp van deze wijzigingsregeling.
U wilt op basis van artikel 3.22 vijfde lid van Wnb de jacht op konijnen/hazen voor 2022/2023 niet openen. U kunt echter op grond van dit artikel de jacht op hazen/konijnen niet sluiten.
In artikel 3.22 vijfde lid van de Wnb staat namelijk heel duidelijk dat de jacht niet wordt geopend op soorten waarvan de staat van instandhouding in het geding is. In uw communicatie/onderzoeken wordt continu verwezen naar een ongunstige staat van instandhouding. Dit is heel wat anders dan dat de instandhouding in het geding is (artikel 3.22 vijfde lid Wnb).
De instandhouding is in het geding op het moment van drastische afname van de wildsoorten waardoor deze uit het landschap verdwijnen. Dat het soort op “uitsterven” staat, is momenteel geheel niet het geval. Met andere woorden, indien de jacht op hazen/konijnen in 2022/2023 geopend blijft dan zou in 2023/2024 dusdanig weinig hazen/konijnen zijn dat ze vervolgens met grote zekerheid zullen “uitsterven” en nooit meer zullen voorkomen in het gebied. De rapporten en onderbouwing die u gebruikt voor toepassing van uw besluit op basis van artikel 3.22 vijfde lid Wnb geven dat niet aan. Het is geen vijf voor twaalf! Daarbij gaat u geheel voorbij aan artikel 3.20 derde lid van de Wnb.
Artikel 3.20 derde lid van de Wnb bepaalt expliciet dat de jachthouder verantwoordelijk is voor handhaving van een redelijke stand en/of voorkomen van schade aan zijn jachtveld door het aanwezige wild. Het is dus de jachthouder die hier de bepalende is. Dat is gezien de wetgeschiedenis ook logisch omdat dit de beste gebiedsgerichte aanpak met zich mee brengt. De jachthouder heeft de kennis en kunde. Het is zijn verantwoordelijkheid om het afschot af te stemmen op het aantal hazen/konijnen. Aangezien er uit de uw beschikbare gegeven nog vele hazen/konijnen worden geschoten, is daarmee ook duidelijk aangetoond dat de instandhouding van soorten geheel niet in het geding is. U bent ook niet tot de conclusie gekomen dat er oneigenlijk gebruik is gemaakt van artikel 3.20 derde lid van de Wnb. De wetgever heeft via artikel 3.20 derde lid van de Wnb duidelijk die bevoegdheid/verantwoordelijkheid gegeven aan de jachthouder. Uw voorgenomen besluit beschadigd niet alleen deze bevoegdheid/verantwoordelijk van de jachthouder maar houdt totaal geen rekening met de bepalingen van artikel 3.20 derde lid van Wnb.