Regeling specifieke uitkering woningbouw op korte termijn door bovenplanse infrastructuur

Reactie

Naam Anoniem
Plaats Eindhoven
Datum 14 mei 2023

Vraag1

Hebt u vragen of opmerkingen? U kunt via deze website reageren op alle onderdelen van de regeling en de toelichting.
- In de regeling is opgenomen dat de woningbouw van de eerste woning in 2027 moet starten en de laatste woningen startbouw uiterlijk in 2030 heeft (artikel 9.3 & 9.4). Naast tal van externe afhankelijkheden kan de voortgang van een MIRT verkenning een grote rol spelen in de voortgang van de realisatie van woningen binnen de gebiedsontwikkeling.
o Het jaartal 2030 (artikel 9.4) is als gevolg hiervan lastig realiseerbaar. Voorstel is te onderzoeken of dit jaartal naar achteren kan worden geschoven om de haalbaarheid van dit doel te vergroten.
o Voorstel is de afhankelijkheid van de voortgang van MIRT verkenningen specifiek te benoemen onder artikel 9 en de haalbaarheid van woningbouwprojecten in de tijd (artikelen 9.3, 9.4 & 9.5) te koppelen aan de voortgang van MIRT verkenningen.
- Om voortgang te houden in realisatie van woningen kan het helpen om de verhouding betaalbare woningen in de eerste fase(s) te verlagen en dit later te compenseren. Op die manier wordt er over het totaal opgenomen woningen voldaan aan de eis in de beschikking, maar tussentijds mogelijk niet. Hiermee zou mogelijk ook de haalbaarheid van artikelen 9.3, 9.4 & 9.5 worden vergroot. O.b.v. artikel 9.6 lijkt deze strategie toegestaan. Het zou goed zijn om deze strategie nadrukkelijk als mogelijkheid op te nemen, bijvoorbeeld door in artikel 9.6 de eerste zin aan te passen naar: Op het moment dat de laatste woning op de woningbouwlocatie is gerealiseerd (..).
- De recente kostenstijgingen van infrastructurele voorzieningen is in veel gevallen hoger dan de indexering opgenomen in artikel 8. Vanzelfsprekend zou aanpassing van dit artikel naar een hogere indexering de haalbaarheid van projecten verhogen.