Wmo 2015: Invoering woonplaatsbeginsel voor beschermd wonen (ambtelijk concept)

Reactie

Naam Anoniem
Plaats Rotterdam
Datum 11 augustus 2020

Vraag1

Ziet u mogelijkheden voor verbetering van het wetsvoorstel zodat de doelstellingen ervan effectiever en/of efficiënter kunnen worden behaald?
- Vereenvoudig wetsvoorstel en verminderen administratieve lasten
Het voorstel gaat ervanuit dat cliënten veelal binnen dezelfde regio/gemeente beschermd wonen. Dit gaat voorbij aan de praktijk waarbij sprake is van veel bovenregionale instroom (gemiddeld centrumregio heeft te maken met 20% bovenregionale instroom). Die praktijk wordt alleen maar ingewikkelder omdat de meeste gemeenten te klein zijn om een BW voorziening binnen de gemeente te gaan neerzetten.

De consequentie hiervan is dat zorgaanbieders geconfronteerd zullen worden met een zware toename van administratieve lasten en verschillende (onuitvoerbare) eisen van gemeenten. Ook kunnen er gevolgen zijn voor de continuïteit van de financiering van instellingen. De toelichting bij het wetsvoorstel gaat ook aan dit punt totaal voorbij en stelt zelfs dat er geen gevolgen zijn voor aanbieders.

Waar in de praktijk nu de grote instelling met 1 regio/gemeente contracten moet aansluiten, zullen ze straks in theorie met alle 43 regio’s afspraken moeten maken en/of contracten moeten afsluiten. In het verlengde hiervan speelt ook mee dat de verschillende gemeenten vaak verschillende eisen en voorwaarden stellen t.a.v. het BW-aanbod, contracten, declaratie, instroomeisen/toegang etc. Dit brengt ook allerlei risico’s met zich mee tav discussie en misverstanden tussen gemeenten onderling (waarbij de client de dupe van wordt).

- Beperken nadelige gevolgen voor cliënten
Voor gemeenten wordt het onmogelijk om op het geheel te sturen en goed zicht te houden op de kwaliteit van de ondersteuning die geboden wordt wanneer een groot deel van de populatie ondergebracht wordt buiten de regio (dit kan 1/5 van de totale populatie zijn of meer). De wens vanuit de aanbieders en gemeenten om contracten te sluiten met een beperkt aantal partijen, zal hierbij prevaleren om het geheel enigszins overzichtelijk te houden. Dit met als consequenties dat de wens en ondersteuningsbehoefte van de cliënt ondergeschikt aan is, met het risico dat deze kwetsbare inwoners niet de juiste ondersteuning ontvangen. Hieruit gaat mogelijk ook een perverse prikkel uit om intramurale zorg te vermijden / niet te gaan indiceren/leveren, ook wanneer deze wel degelijk nodig is.

- Samenwerking
De samenwerking tussen gemeenten krijgt een ‘vrijblijvend’ karakter. Voorkomen moeten worden dat we niet hetzelfde pad op gaan als met de Jeugdwet.

Vraag2

Zijn er andere punten in het ontwerpbesluit die naar uw mening aandacht behoeven of die het ontwerp kunnen versterken?
Het wetsvoorstel kent – op de eerste plaats voor de cliënt, maar ook voor aanbieders en gemeenten – teveel nadelen om dit zomaar in te gaan voeren.

Hierbij geldt ten algemene dat bepaalde regio’s en grote steden aantrekkelijk blijven en dus veel vraag ontvangen, denk aan uitstroom uit pi’s die daar ook gevestigd zijn. Het is – mede ook vanwege vrije vestiging van personen – te makkelijk verondersteld dat de cliënt terug wil naar de gemeente van herkomst, bijv. voor een intakegesprek of naar een andere bw-plek waarmee de gemeente van herkomst afspraken heeft gemaakt.

Specifiek t.a.v de (toelichting bij de) artikelen:
- Toelichting op 7.3: “Indien tussen de uitschrijving op dit het laatste woonadres en de melding meer dan vijf jaren zijn verstreken, of de betrokkene helemaal geen woonadres heeft (bijvoorbeeld bij langdurig dak- en thuislozen), dan is de gemeente tot wie de betrokkene zich wendt, verantwoordelijk voor de verstrekking van beschermd wonen.”

Het bovenstaande houdt in dat bij gemeenten met een hoge instroom daklozen – en doorstroom hieruit richting BW – het woonplaatsbeginsel niet helpt. Op welke wijze gaan gemeenten hiervoor financieel gecompenseerd worden (ook ter voorkoming dat deze cliënten over en weer worden verwezen)? Hier dient een vangnet/compensatie voor ingevoerd moeten worden, door bijv budget toe te voegen aan het MO-budget zodat bij doorstroom uit MO hier goed uitvoering aan gegeven kan worden.
Dit geldt ook voor cliënten waarvan het woonadres niet achterhaald kan worden.

- Wijziging van 1.2.1: “ingeval aan hem eerder beschermd wonen is verstrekt en er minder dan twaalf maanden zijn verstreken sinds het eindigen van dat beschermd wonen en de melding: het college van de gemeente dat laatstelijk aan hem beschermd wonen heeft verstrekt

Die terugvaltermijn van 12 maanden lijkt ruim genomen. En deze bepaling werkt in de praktijk ook als een overgangsrecht voor bestaande cliënten van centrumgemeenten, zonder dat dit expliciet als een overgangsrecht is benoemd. Wat wordt nu precies met deze wijziging beoogd?

Tot slot zou het goed zijn als in kader van het Wmo-onderzoek (art. 2.3.2 lid 4) ook expliciet in de wet opgenomen wordt het college de bevoegdheid heeft om de (voormalige) verblijf/woonplaats vast te stellen (t.b.v. gba-gegevens).