Wetsvoorstel aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025

Reactie

Naam Newtone advies en accountancy (Drs. H. Aarsen)
Plaats Rotterdam
Datum 25 april 2024

Vraag1

Heeft u aandachtspunten ten aanzien van het voorstel om de reikwijdte van de BOR en de DSR ab in beginsel te beperken tot aandelen met 5% belang in het geplaatste kapitaal?
Hierin moet worden voorzien in een samenloop met het Bavaria/Swinkels amendement.

Vraag2

Heeft u aandachtspunten bij de voorgestelde verkorting van de termijn van de voortzettingseis van vijf naar drie jaar?
Een uitstekende regeling. Eventueel zou kunnen worden gedacht aan een regeling waarin wordt geregeld dat ingeval van niet-voortzetting als gevolg van faillissement, de voortzettingstermijn niet wordt geschonden.

Vraag3

Heeft u aandachtspunten bij de voorgestelde versoepelingen ten aanzien van herstructureringen tijdens de periode van de bezits- en voortzettingseis?
Geen opmerkingen, mijns inziens voor de praktijk een prachtige versoepeling.

Vraag5

Heeft u aandachtspunten bij de voorgestelde maatregel om de zogenoemde dubbel-BOR tegen te gaan?
De maatregel is erg breed, waardoor het meer raakt dan alleen de dubbel-BOR. Mijns inziens zou, om de regeling doelmatig te laten zijn, een beperkter toepassingsbereid gerechtsvaardigd zijn.

Vraag6

Heeft u aandachtspunten van wetstechnische aard bij de voorgestelde wetsaanpassingen?
Nee.

Vraag7

Heeft u nog andere aandachtspunten ten aanzien van het concept wetsvoorstel?
Dat heb ik zeker en dat is de hoofdreden dat ik reageer op dit Wetsvoorstel.

Kortgezegd: voorzie in artikel 9 URSE voor de bezitseis in het kader van fictieve verkrijgingen niet alleen in de fictieve verkrijging ex. artikel 12 SW 1956, maar ook in de fictieve verkrijging ex. artikel 10 SW 1956.

In het artikelsgewijze toelichting bij artikel 35d SW 1956 wordt genoemd dat het Kabinet voornemens is in artikel 9 URSE te voorzien in een coulanceregeling voor de fictieve verkrijging ex. artikel 12 SW 1956. Hier kan ik mij volledig in vinden, aan de bezitseis wordt immers niet voldaan op grond van de letter van de Wet, maar ik acht het een onwenselijke situatie dat de anti-misbruik opgenomen in artikel 12 SW 1956 zo ver werkt dat de gehele BOR op een reële bedrijfsopvolging niet van toepassing is. Op deze situatie doorgaand geldt hetzelfde voor situaties in artikel 10 SW 1956. Indien de kinderen van de erflater reeds in het bezit zijn van het blooteigendom van de aandelen van de onderneming (die zij ten laste van het vermogen van de erflater hebben verkregen, verdere onderdelen van artikel 10 SW 1956 wordt ook aan voldaan) vererft op grond van artikel 10 SW 1956 fictief het volledig eigendom van de aandelen. Uit de literatuur blijkt dat het thans in het ongewis is of in een dergelijke situatie is voldaan aan de bezitseis. Immers: het vruchtgebruik (wat in het bezit was van de erflater) is waardeloos bij overlijden en het blooteigendom (nu voleigendom) wordt geacht fictief te zijn vererfd op grond van artikel 10 SW 1956. Omdat/Indien hier sprake is van een reële bedrijfsopvolging, acht ik het wenselijk dat hierop de BOR van toepassing kan zijn.