Wijziging van regelgeving inzake koerslijsten en taxatierapporten bij de aangifte van bpm
Reactie
Naam | LD Autotaxatie (Lesley Disco) |
---|---|
Plaats | Amersfoort |
Datum | 15 april 2025 |
Vraag1
Herkent u de geschetste knelpunten bij het gebruik van koerslijsten en taxatierapporten? Waarom wel / niet? En zo ja, kunt u voorbeelden geven?Ja, die knelpunten herken ik, maar niet zozeer door de taxatiemethode. In de praktijk zien we dat er vaak discussie ontstaat over de juistheid of onderbouwing van taxatierapporten, zelfs als deze professioneel en transparant zijn opgesteld. De Belastingdienst lijkt in veel gevallen uit te gaan van wantrouwen, wat leidt tot tijdrovende procedures, correcties en zelfs boetes. Dit maakt het proces onnodig ingewikkeld en onvoorspelbaar voor zowel importeurs als particulieren. Een concreet voorbeeld is dat bij taxaties waar duidelijk sprake is van schade of afwijkende staat, deze toch worden afgewezen of genegeerd, terwijl dit juist de essentie van een taxatie is: de werkelijke waarde bepalen op basis van
de specifieke staat van het voertuig.
Vraag2
Wat vindt u van de voorgestelde maatregelen om koerslijsten transparanter te maken? Draagt dit volgens u bij aan een eerlijke en controleerbare bpm-aangifte?Het transparanter maken van koerslijsten is op zich een positieve stap, maar het verandert niets aan het fundamentele probleem: de waarde die in een koerslijst staat, houdt vaak geen rekening met de werkelijke staat, uitrusting of onderhoudsgeschiedenis van het specifieke voertuig. Een eerlijke en controleerbare BPM-aangifte vereist maatwerk, en dat bereik je eerder met een goed onderbouwde taxatie.
Vraag3
De voorgestelde definitie van een referentiemotorrijtuig is “een motorrijtuig dat in ieder geval overeenstemt qua merk, model, bouwjaar, type transmissie, brandstof, CO2-uitstoot, en vermogen, hoofdzakelijk overeenstemt qua kilometerstand en leeftijd, en is verhandeld uiterlijk zes maanden vóór het afschrijvingsmoment”.Wat vindt u van deze definitie? Is de definitie voldoende duidelijk en werkbaar voor toepassing binnen koerslijsten?
De voorgestelde definitie van een referentiemotorrijtuig is in de praktijk nauwelijks werkbaar. Hoewel de opsomming van kenmerken duidelijk lijkt, gaat het voorbij aan de complexiteit van de markt en de unieke eigenschappen van voertuigen. Met name termen als “hoofdzakelijk overeenstemt” zijn vaag en laten ruimte voor interpretatie, wat juist leidt tot onduidelijkheid en discussies. Bovendien is de periode van zes maanden te beperkt; in sommige gevallen zijn er simpelweg geen geschikte referentievoertuigen beschikbaar binnen die termijn. In plaats van duidelijkheid te scheppen, vergroot deze definitie het risico op willekeur en ongelijkheid in de toepassing van koerslijsten.
Vraag4
Zijn de eisen aan koerslijsten – zoals minimaal vijf referentievoertuigen en transparante correcties – volgens u uitvoerbaar in de praktijk? Ziet u hierbij knelpunten of juist voordelen?Dit lijkt in theorie wenselijk, maar zijn in de praktijk vaak niet uitvoerbaar. Voor veel voertuigen – met name minder courante modellen of autos met afwijkende specificaties – is het simpelweg niet mogelijk om vijf referentievoertuigen te vinden binnen een redelijke termijn. Dit maakt het systeem beperkt. Bovendien zorgen “transparante correcties” voor extra interpretatieruimte en discussie. In plaats van voor meer duidelijkheid te zorgen, kunnen deze eisen juist leiden tot vertraging en ongelijkheid
Vraag5
Wat vindt u van de mogelijkheid om bij koerslijsten de inkoopprijs als een uitgangspunt te gebruiken voor het berekenen van de bpm? Maakt dit de aangifte van de bpm makkelijker en nauwkeuriger? Draagt het bij aan een betere aansluiting op de werkelijkheid?Het gebruiken van de inkoopprijs als uitgangspunt bij het berekenen van de BPM is in de praktijk onwenselijk en juridisch discutabel. De inkoopfactuur is geen objectieve maatstaf voor de werkelijke waarde van een motorrijtuig en daarmee ook niet geschikt als grondslag voor de BPM-heffing.
de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:238) bevestigd dat bij waardebepaling voor BPM niet uitsluitend op de factuurprijs mag worden afgegaan, maar dat een vergelijking met de waarde van vergelijkbare voertuigen op de Nederlandse markt noodzakelijk is. Dit onderstreept dat de inkoopprijs slechts een indicatie kan zijn, maar géén bepalende factor.
Bovendien leidt het hanteren van de inkoopprijs tot risico’s op manipulatie en onderwaardering, wat de rechtsgelijkheid aantast. Dit raakt ook aan het uitgangspunt van non-discriminatie zoals neergelegd in artikel 110 VWEU, al is het risico hier vooral dat gelijke gevallen – voertuigen met dezelfde feitelijke kenmerken – toch verschillend belast worden, puur op basis van subjectieve prijsafspraken.
Het voorstel maakt de BPM-aangifte niet objectiever of betrouwbaarder, maar juist minder controleerbaar en rechtsstatelijk kwetsbaarder. Een methode gebaseerd op objectieve marktwaarden (zoals taxaties) blijft daarom verre te verkiezen
Vraag6
De definitie van de inkoopprijs is “de prijs voor een motorrijtuig die is vermeld op de inkoopfactuur of inkoopverklaring. De prijs mag niet zijn beïnvloed door kunstmatige constructies, ongebruikelijke voorwaarden of impliciete afspraken die afwijken van hetgeen onafhankelijke partijen in een vrije en concurrerende markt van vraag en aanbod zouden overeenkomen op basis van objectieve en marktconforme criteria. Indien het motorrijtuig buiten Nederland is gekocht, wordt de prijs verminderd met de buitenlandse belastingen en vermeerderd met de in Nederland verschuldigde bpm, btw, invoerrechten en transportkosten.”Wat vindt u van deze definitie? Hoe schat u de risico’s in op misbruik en zijn de voorgestelde maatregelen werkbaar? Heeft u suggesties?
Nee, deze definitie is te vaag en biedt juist ruimte voor misbruik. Begrippen als “kunstmatige constructies” en “impliciete afspraken” zijn lastig objectief vast te stellen, wat leidt tot interpretatieverschillen en discussies. De uitvoering in de praktijk is omslachtig en niet goed toetsbaar, zeker bij import uit het buitenland.
Vraag7
Als de koerslijst de inkoopprijs gebruikt, dan mag het bpm-voordeel niet groter zijn dan 25% ten opzichte van de forfaitaire tabel. Als het voordeel groter is, dan is het gebruik van de inkoopfactuur niet toegestaan, omdat er dan mogelijk wat mis is met de auto of de inkoopprijs niet klopt. Wat vindt u van deze maatregel? Hoe beoordeelt u dit percentage? Is dit volgens u een juiste grens om misbruik te voorkomen?Nee, ik vind deze maatregel onvoldoende afgestemd op de praktijk van bpm-import. Een vaste grens van 25% klinkt duidelijk, maar doet geen recht aan de diversiteit van het aanbod op de Europese markt. Er zijn legitieme gevallen waarbij voertuigen – bijvoorbeeld met schade, een hoge kilometerstand of een bijzondere uitvoering – voor een aanzienlijk lagere prijs worden ingekocht. In zulke situaties kan het bpm-voordeel ten opzichte van de forfaitaire tabel terecht boven de 25% uitkomen.
Door dan automatisch het gebruik van de inkoopprijs uit te sluiten, worden bonafide importeurs gestraft en wordt het moeilijker om op basis van werkelijke waarden aangifte te doen. Dat ondermijnt het principe van individuele waardebepaling binnen de bpm-regeling en kan leiden tot oneerlijke belastingheffing.
Vraag8
Wat vindt u van de maatregel dat een taxatiewaarde niet lager mag zijn dan de inkoopprijs, tenzij de belastingplichtige dat met bewijs aannemelijk maakt? Draagt dit bij aan eerlijker gebruik van taxatierapporten? Is deze regeling uitvoerbaar en evenwichtig?Nee, deze maatregel slaat nergens op en is oneerlijk. Het idee dat een taxatie niet lager mag zijn dan de inkoopprijs, tenzij je dat uitgebreid bewijst, gaat volledig voorbij aan hoe de praktijk werkt. Auto’s worden regelmatig gekocht in beschadigde of afwijkende staat, waarbij de inkoopprijs juist hoger ligt dan de werkelijke waarde op dat moment – precies waarvoor een taxateur wordt ingeschakeld.
De taxateur is de deskundige die objectief vaststelt wat een voertuig daadwerkelijk waard is, ongeacht wat er op de factuur staat. Die deskundigheid ondermijnen door blind te stellen dat de inkoopprijs leidend is, zet de deur open naar willekeur en oneerlijke bpm-heffing.
Vraag9
Wat is uw mening over het voorstel dat de belastingplichtige nadrukkelijk verantwoordelijk wordt voor een taxatiewaarde die lager is dan de inkoopprijs. En dat de belastingplichtige de verklaring daartoe persoonlijk moet ondertekenen, waardoor de belastingplichtige bij misstanden makkelijker kan worden beboet. In hoeverre draagt deze verantwoordelijkheid bij aan eerlijker gebruik van taxatierapporten?Nee, dit voorstel is onredelijk en werkt averechts. De belastingplichtige mag er op vertrouwen dat de taxatiewaarde zorgvuldig en objectief tot stand komt. Het is dan vreemd om diegene persoonlijk verantwoordelijk te maken voor een lagere waarde dan de inkoopprijs, en daar ook nog een ondertekende verklaring voor te eisen.
Zo’n maatregel suggereert bij voorbaat dat er iets niet klopt, terwijl er vaak goede redenen zijn voor een lagere waarde — zoals schade of afwijkende specificaties. Dit vergroot onnodig de juridische risico’s voor de belastingplichtige, terwijl die vaak gewoon netjes werkt en juist gebruikmaakt van de mogelijkheden binnen de wet.
Deze aanpak draagt niet bij aan eerlijker gebruik van taxatierapporten, maar eerder aan wantrouwen en rechtsongelijkheid. Misbruik moet aangepakt worden, maar dat doe je niet door iedereen onder verdenking te stellen.
Vraag10
Heeft u suggesties voor alternatieve oplossingen, verbeteringen of verduidelijkingen?Ja, zeker. Een goede oplossing is om de focus te verleggen naar versterking van kwaliteit en controle binnen het bestaande systeem, in plaats van extra regels en wantrouwen richting belastingplichtigen en bonafide taxateurs.
Erkend, gecertificeerd en aangesloten taxateurs bij brancheorganisaties die al jaren actief zijn en aantoonbaar investeren in professionaliteit, verdienen het vertrouwen en moeten hun werk zonder onnodige belemmeringen kunnen doen. Zij zorgen ervoor dat de bpm-aangifte gebaseerd is op de werkelijke handelswaarde, zoals het hoort.
Een concrete verbetering zou zijn om alleen taxatierapporten te accepteren van gecertificeerde taxateurs die zijn aangesloten bij eerlijke, transparant werkende brancheorganisaties met toezicht op leden, zoals door periodieke kwaliteitscontroles en sancties bij misbruik. Zo voorkom je dat malafide taxateurs met commerciële belangen het systeem ondermijnen.
Tegelijkertijd blijft de Belastingdienst verantwoordelijk voor handhaving en controle, maar dan gericht op uitzonderingen en signalen van misbruik – niet op het standaard wantrouwen van goed functionerende processen. Zo houd je het systeem eerlijk, uitvoerbaar en rechtvaardig voor iedereen