Wet jaarverplichting hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong in de industrie

Reactie

Naam Equinor ASA (D.G. Bouwens)
Plaats Stavanger, Noorwegen
Datum 12 december 2024

Vraag1

In het algemene deel van de memorie van toelichting wordt beschreven hoe de jaarverplichting deel uitmaakt van een samenspel tussen de instrumenten “productiesubsidies", “jaarverplichting” en “vraagsubsidies” met als doel om de lidstaatverplichting van 42% in 2030 te halen. Is dit volgens u de juiste mix aan instrumenten? Zo niet, wat is volgens u een beter alternatief of toevoeging aan het huidig beoogd instrumentarium?
Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat er drie verschillende beleidsmaatregelen zijn
overwogen:
a) uitsluitend productiesubsidies met hoge normering;
b) alleen productiesubsidies en vraagsubsidies; en
c) mix van productiesubsidies, vraagsubsidies en een normering.
Equinor is het eens dat optie a, waarbij de lidstaatverplichting 1-op-1 wordt doorgelegd naar
een verplichting voor waterstofgebruikers, sterk negatieve effecten zal hebben voor de
opschaling van de waterstofmarkt en de concurrentiepositie van de industrie. Zoals we
hierboven toelichten is optie b wat Equinor betreft, in ieder geval in deze fase van de
marktontwikkeling, een beter alternatief. Bij de keuze voor optie c is de impact op de
concurrentiepositie en de marktontwikkeling onderschat. Het is in dit stadium belangrijker om
de focus te leggen op de stimulans van waterstof dan om bindende doelen aan individuele
industriepartijen op te leggen.

Vraag2

In welke mate denkt u dat een hogere jaarverplichting leidt tot een hoger absolute verbruik van RFNBO’s door de industrie (versus afschaling / verplaatsing van bedrijfsactiviteiten)?
De Memorie van Toelichting (pagina 10) merkt al op dat veel Nederlandse waterstofgebruikers
in een internationale markt voor bulkgoederen opereren, waar het doorberekenen van
meerkosten zeer beperkt mogelijk lijkt vanwege concurrentie met bedrijven buiten de EU, die
vaak lagere productiekosten hebben. Tegelijkertijd wordt uitgerekend (pagina 11) dat de
industrie 10% (bij een 8% jaarverplichting) tot 25% (bij een 24% jaarverplichting) van de
meerkosten zal moeten dragen, die worden becijferd op respectievelijk 200 mln. euro tot 600
miljoen euro per jaar in 2030.6 Dat verslechtert de concurrentiepositie. Een hogere
jaarverplichting geeft dan ook een groot risico op afschaling of verplaatsing van
bedrijfsactiviteiten van bestaande waterstofgebruikers en gaat in tegen het uitgangspunt “liever
groen hier, dan grijs elders”.
Voor potentiële waterstofgebruikers, zoals huidige gasgebruikers, zal een hoge jaarverplichting
de overstap van aardgas naar waterstof ontmoedigen. Gasgebruikers zullen niet bereid zijn om
waterstofcontracten te sluiten als onduidelijk is of ze gedurende de contractduur koolstofarme
waterstof mogen blijven afnemen, en ook niet het risico nemen om een verplichting aan te
gaan die ze niet kunnen nakomen of die tot aanzienlijk hogere kosten leidt. Ook voor potentiële
gebruikers leidt een hogere verplichting dan ook niet tot een hoger verbruik van RFNBO’s.

Vraag3

Wat vindt u van het voorgenomen ontwerp van de jaarverplichting? Denk hierbij aan de volgende vragen:

- Bieden de voorgestelde flexibiliteitsmechanismen voldoende flexibiliteit en waarom wel of niet?
- Wat zijn voor u belangrijke overwegingen om een deel van het waterstofgebruik voor ammoniakproductie al of niet uit te zonderen van de jaarverplichting?
- Wat vindt u van het voorstel om onderscheid te maken tussen de verhandelbaarheid van HWI-waterstof en HWI-waterstofdragers?
- In het huidig wetsvoorstel is geen 'buy out’ (afkoopmogelijkheid) voorzien. In hoeverre biedt de optie van een ‘buy out’ de doelgroep van de voorgenomen jaarverplichting meer duidelijkheid? En hoe hoog zou volgens u een eventuele ‘buy out’ moeten zijn om te zorgen dat de drempel voldoende hoog is, zodat bedrijven in principe meedoen aan de jaarverplichting?
Equinor ziet de voorgestelde tijdelijke versoepeling van inboekregels als een belangrijk
mechanisme om vraag en aanbod van RFNBO’s op een efficiënte wijze bij elkaar te brengen
zolang een landelijk waterstofnetwerk ontbreekt. Op basis van de laatste netwerkplanning van
Gasunie is nu al duidelijk dat een landelijk netwerk niet voor 2032 gereed zal zijn. Laat daarom
de versoepeling van inboekregels in ieder geval gelden tot en met 2031, waarbij in 2030 kan
worden bezien of en hoe lang de versoepeling moet worden verlengd.
Om de administratieve aan- en verkoop van RFNBO en HWI-certificaten te vereenvoudigen en
het proces van prijsvorming te stimuleren en transparant te maken, is het creëren van een
handelsplatform belangrijk. Een voorbeeld van een initiatief tot het opzetten van een
‘waterstofbeurs’ is HyXchange waar reeds veel marktpartijen (producenten en afnemers) bij
betrokken zijn. Equinor roept het Ministerie van Klimaat en Groene Groei op om een
initiatiefgroep op te zetten met vertegenwoordigers van relevantie organisaties – marktpartijen,
de NEa, RVO, de Rijksoverheid – om een handelsplatform voor RFNBO-certificaten op te
zetten als eerste, belangrijke stap naar een volwaardige waterstofbeurs.

Vraag4

Welke aannames doet u over de prijsstelling en volumes voor RFNBO’s bij de beoordeling van de vormgeving van de jaarverplichting industrie?
De prijsstelling en volumes voor RFNBO’s zijn van veel factoren afhankelijk zoals: de kostprijs
van RFNBO’s, beschikbaarheid van productiesubsidies, het wettelijk kader en de daaruit
voortvloeiende vraag naar RFNBO’s in de industrie en HWI-certificaten van de overheid.

Vraag5

Deze vraag is specifiek voor potentiële gebruikers van hernieuwbare waterstof:

Welke elementen van de vormgeving zijn het meest belangrijk voor de investeringsbeslissing voor uw beoogde verduurzamingsinvesteringen met en zonder RFNBO-gebruik? Bijvoorbeeld:
- Start ingroeipad in 2026, 2030 of ander jaartal;
- Hoogte van het percentage in 2030, 2035, 2050;
- Opgenomen flexibiliteitsmechanismen;
- Voortgang besluitvorming.
Equinor is geen potentiële gebruiker van hernieuwbare waterstof in Nederland.

Vraag6

Deze vraag is specifiek voor potentiële gebruikers van hernieuwbare waterstof:

Kunt u inzicht geven in de manier waarop u aan uw verplichting denkt te voldoen: door inkoop van HWI’s, inzet van hernieuwbare waterstof uit Nederland en/of door geïmporteerde hernieuwbare waterstof(dragers) en welk effect heeft de hoogte van de jaarverplichting op deze keuze?
Equinor is geen potentiële gebruiker van hernieuwbare waterstof in Nederland.

Vraag7

Deze vraag is specifiek voor potentiële gebruikers van hernieuwbare waterstof:

Wat zijn de belangrijkste voorwaarden voor uw bedrijf om aan de verplichting te kunnen voldoen?
Equinor is geen potentiële gebruiker van hernieuwbare waterstof in Nederland.

Vraag8

Deze vraag is specifiek voor producenten / importeurs van hernieuwbare waterstof:

Wat is de impact van beide percentages van het ingroeipad (24% of 8%) op uw verwachte afzet aan industriële gebruikers van waterstof?
Onafhankelijk van de (mix van) beleidsmaatregelen die worden gekozen zal Nederland moeten
voldoen aan de doelstelling uit RED III. Een jaarverplichting zorgt voor een stimulans voor het
gebruik van hernieuwbare waterstof door huidige waterstofafnemers en via de HWI’s voor een
duidelijke prijs (premium) voor hernieuwbare waterstof. Het is echter voor zowel de afzet van
hernieuwbare waterstof als voor koolstofarme waterstof van belang dat de industrie in
Nederland blijft en in Nederland wordt vergroend volgens het uitgangspunt “liever groen hier,
dan grijs elders”. Een (te hoge) jaarverplichting kan leiden tot een lagere vraag naar waterstof
in het algemeen door verplaatsing van industrie naar het buitenland en minder overstap van
fossiel naar waterstof. Hierdoor kan vanzelfsprekend ook de vraag naar hernieuwbare en
koolstofarme waterstof afnemen.

Vraag9

Deze vraag is specifiek voor producenten / importeurs van hernieuwbare waterstof:

In hoeverre draagt de voorgestelde vormgeving van de jaarverplichting bij aan het kunnen nemen van een investeringsbeslissing op uw elektrolyse-/importproject? Welke elementen van de vormgeving zijn het meest belangrijk voor deze investeringsbeslissing. Bijvoorbeeld:
- Start ingroeipad in 2026, 2030;
- Hoogte van het percentage in 2030, 2035, 2050;
- Opgenomen flexibiliteitsmechanismen;
- Voortgang besluitvorming.
Als er een jaarverplichting komt is met name de hoogte van het percentage belangrijk voor de
investeringsbeslissingen. Equinor deelt de overweging dat gekeken zal moeten worden naar
de wijze waarop andere lidstaten artikel 22 bis van RED III implementeren met oog op behoud
van een gelijk speelveld. Ook de concurrentiepositie met producenten buiten de EU is relevant.
Waterstofgebruikers opereren in een omgeving waarin het doorbelasten van de meerkosten
slechts zeer beperkt mogelijk lijkt.7
In de Memorie van Toelichting wordt becijferd dat zelfs in
variant A met een ingroei naar 8% in 2030 de industrie in het voorstel 10% van de meerkosten
draagt. Een jaarverplichting brengt daarom het risico op afschaling of verplaatsing van
activiteiten van bestaande waterstofverbruikers met zich mee. Als de industrie niet kan
concurreren en activiteiten afschaalt of verplaatst is er ook geen afzetmarkt voor waterstof.
Equinor pleit er daarom voor om geen jaarverplichting in te voeren, en zeker geen verplichting
van 24%.
Equinor steunt het uitgangspunt dat een jaarverplichting haalbaar moet zijn op basis van de te
verwachten productie en import van RFNBO’s en dat de jaarverplichting het aanbod zal volgen.
Er zijn echter nog wel een aantal onduidelijkheden over hoe dit vormgegeven wordt. De
Memorie van Toelichting merkt op dat Tabel 2 met het voorgenomen ingroeipad nog kan
worden aangepast naar de laatste inzichten van verwachte productie en import van RFNBO's.
Het voorstel is echter om het ‘definitieve’ ingroeipad vast te leggen in een AMvB. Wordt
bedoeld dat het ingroeipad nog kan worden aangepast tussen deze consultatie en het
vaststellen van de AMvB? Met het oog op investeringszekerheid zou Equinor graag zien dat in
de wet en lagere regelgeving ook over 2035 duidelijkheid wordt gegeven, waarbij bijstellingen
naar beneden mogelijk zijn als de productie en import lager ligt dan verwacht met het oog op
de haalbaarheid.

Bijlage