Wetsvoorstel ruimte voor duurzaamheidsinitiatieven

Reactie

Naam MVO Platform (S.D. van der Meij)
Plaats Amsterdam
Datum 21 juni 2017

Vraag1

In het wetsvoorstel is een brede definitie van duurzaamheid opgenomen: ‘ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen’.

Graag horen we of deze voldoet, en zo niet, welke definitie u voor ogen zou hebben.
Deze definitie is erg beknopt voor een veelomvattend concept als duurzame ontwikkeling. Als deze definitie wordt gehandhaafd, is het beslist noodzakelijk om te verhelderen dat hiermee niet alleen op milieuaspecten, grondstoffen en klimaat wordt gedoeld. De memorie van toelichting moet nader toelichten dat hieronder ook sociale aspecten en mensenrechten vallen. Ook zou expliciet moeten worden vermeld dat het om wereldwijde ontwikkeling gaat.

Naast een toelichting op de definitie zou de memorie van toelichting moeten verwijzen naar internationaal erkende MVO-normen die door Nederland zijn onderschreven zoals: OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen, UN Guiding Principles on Business and Human Rights, en de ILO Declaration on Social Justice for a Fair Globalisation.

Deze aanvullingen zien wij als essentieel. Duurzaamheidsbeleid van de overheid zou altijd de sociale normen moeten borgen.

Vraag2

Het wetsvoorstel stelt dat er ‘voldoende’ draagvlak moet zijn voor een verzoek, onder degenen voor wie het verzoek gevolgen heeft (ondernemingen, consumenten en onder maatschappelijke organisaties). Het is aan de verantwoordelijke bewindspersoon te bepalen wanneer er voldoende draagvlak is, waarbij de toelichting duiding geeft.

Wanneer vindt u dat er sprake is van ‘voldoende’ draagvlak voor een verzoek? Wat moet hierover in het wetsvoorstel worden opgenomen?
Het MVO Platform onderschrijft het belang van draagvlak, maar is van mening dat vooraf niet vastgesteld moet worden wat “voldoende” is. Draagvlak is één van de factoren die meegewogen wordt. Het publieke doel dat initiatief dient, kan van dermate groot belang zijn dat ook een klein draagvlak, met een minderheid van de bedrijven in de sector, acceptabel is. Denk aan de aanpak van schrijnende problemen in waardeketens zoals onverantwoord gebruik van gifstoffen, gebonden arbeid of kinderarbeid.

In die gevallen is het overigens de vraag of de overheid niet al zelf – ook zonder draagvlak –tot wetgeving over zou moeten gaan. Wanneer dan blijkt dat de sector via zelfregulering, met een weliswaar bescheiden draagvlak, toch met een initiatief komt, kan de zwaarte van het belang maken dat ook dan dat initiatief geaccepteerd moet worden.
Zie ook het voorbeeld in de bijlage.

Ook als de genoemde ‘coördinatieproblemen’ de oorzaak zijn van het niet (effectief) van de grond komen van duurzaamheidsinitiatieven is het niet logisch dat een groot draagvlak wordt verlangd.

Voor het vaststellen van het draagvlak onder maatschappelijke partijen geven wij een aantal kwalitatieve afwegingen mee. Cruciaal is dat belangenbehartigers van het betreffende publieke doel worden betrokken. Daarbij kunnen ledenaantallen een criterium zijn maar ook expertise en contact met 'stakeholders’ maken geven de belangenbehartiger legitimiteit.

Bij MVO is het concept ‘stakeholder’ van belang. Stakeholders kunnen ook niet-formele organisaties zijn (‘omwonenden’, ‘gemeenschappen’), ook in productielanden elders in de wereld. Bedrijven hebben als onderdeel van MVO de taak om zelf na te gaan wie (potentieel) belanghebbenden zijn en deze te betrekken, maar dit onderdeel is zeker in beginnende initiatieven vaak zwak ontwikkeld.

Stakeholders in productielanden zijn bij internationale MVO-initiatieven doorgaans (informeel) vertegenwoordigd via maatschappelijke organisaties hier. Het is daarom van belang dat bij deze initiatieven minimaal één partij betrokken is die gezien kan worden als vertegenwoordiger van stakeholders voor het onderwerp waarop het initiatief betrekking heeft. Idealiter zijn lokale stakeholders direct betrokken.

Vraag3

De ACM krijgt de mogelijkheid advies te geven over de markteffecten van een ingediend initiatief op basis van de beschrijving in het verzoek. In de toelichting staat dat de regering daarnaast advies in kan winnen bij andere organisaties, zoals het Planbureau voor de Leefomgeving.

Hoe zou de adviserende fase volgens u vorm moeten krijgen en wie moet daarbij worden betrokken?
De wet beoogt (onder meer) een zorgvuldige afweging tussen twee sets doelstellingen, namelijk die van efficiënte mededinging enerzijds en die van doelstellingen op het gebied van duurzame ontwikkeling anderzijds. De besluitvorming door de minister is een afweging van belangen. De ACM zal het initiatief mededingingsrechtelijke toetsten. De andere publieke belangen zullen doorgaans door de initiatiefnemers belicht worden. In aanvulling daarop is het aan te bevelen dat ook over de publieke belangen die het initiatief nastreeft, een expertvisie wordt ingewonnen van ter zake deskundige instanties of academische experts. Dit advies zou in ieder geval moeten beoordelen of het ambitieniveau van het initiatief op of boven de gangbare (internationale) standaarden ligt.

Juist omdat de publieke belangen waaraan de initiatieven kunnen bijdragen een breed scala kunnen behelzen is het moeilijk om bij voorbaat te bepalen welke instantie het meest aangewezen is. Per onderwerp moet een relevante kennisinstelling worden gezocht. Enkele voorbeelden kunnen zijn:
- Mensenrechten due diligence: Shift (Center of expertise on the UN Guiding Principles on Business and Human Rights);
- Landrechten: LANDac;
- Leefbaar loon: Wage Indicator, Universiteit van Amsterdam.


Vraag4

Het wetsvoorstel beoogt een optimale balans te vinden tussen zorgvuldigheid en snelheid in het tot stand brengen van duurzaamheidsinitiatieven.

Hoe kan deze balans verder worden verbeterd?
Een belangrijk deel van het werk is al gedaan vóór een verzoek wordt ingediend, soms beslaat dat veel tijd. Als na de totstandkoming van het initiatief en het indienen van de aanvraag het finale besluit over een wettelijke regeling lang op zich laat wachten, kan het momentum verloren gaan. Daarom is snelheid (naast zorgvuldigheid) van belang. Wij stellen daarom voor om aan iedere fase een maximumtermijn te koppelen, dit schept duidelijkheid en geeft garanties aan de aanvragers dat er een (maximale) doorloopsnelheid is voor het hele proces.

Vraag5

Regelingen die op basis van het wetsvoorstel tot stand komen, blijven bestaan tot een expliciet besluit genomen wordt de regeling te stoppen of deze in sectorspecifieke wetgeving op te nemen. De regelingen worden wel standaard geëvalueerd. Aan de regeling kan ook een maximale duur (5 jaar, 10 jaar) worden verbonden. Om de regeling te verlengen zou de procedure dan opnieuw moeten worden doorlopen.

Wat heeft uw voorkeur?
Er kan een grote diversiteit aan regelingen ontstaan waarbij sommige langer relevant blijven en andere in de loop van de tijd relevantie verliezen, bijvoorbeeld door nieuwe ontwikkelingen. Wij zijn geen voorstander van het bij voorbaat koppelen van een vaste maximale duur aan iedere regeling. Een regeling moet alleen stoppen als daar aanleiding voor is en er een expliciet besluit over genomen is.

Iedere regeling dient periodiek onafhankelijk geëvalueerd te worden, een periode van 5 jaar lijkt daarbij redelijk. Als het gaat om internationale MVO initiatieven zouden daarbij zowel lokale als Nederlandse stakeholders betrokken moeten zijn, waarbij de lokale stakeholders de benodigde informatie kunnen aanleveren over de daadwerkelijke impact van het initiatief. Wanneer een regeling door nieuwe ontwikkelingen aan relevantie heeft ingeboet kan het evaluatiemoment ook worden aangegrepen om een herziene regeling met bijvoorbeeld een hoger ambitieniveau voor te stellen.

Bijlage