Wetsvoorstel doorlopende leerroutes vmbo-mbo (sterk beroepsonderwijs)
Reactie
Naam | Gilde Opleidingen (NJC Schmeits) |
---|---|
Plaats | Roermond |
Datum | 13 februari 2019 |
Vraag1
Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk om doorlopende leerroutes in te richten waarbij het onderwijs verrijkt, verdiept en soms ook verkort kan worden. Verkorting is geen doel op zich, maar is wel een mogelijkheid.Dit wetsvoorstel biedt scholen de mogelijkheid om een verkorte doorlopende leerroute vmbo-basisberoepsopleiding (mbo niveau 2) aan te bieden binnen een studieduur van 2 jaar (vanaf de bovenbouw van het vmbo t/m een diploma basisberoepsopleiding).
Denkt u dat het mogelijk is om jongeren vanaf de bovenbouw vmbo naar een diploma basisberoepsopleiding te begeleiden in 2 studiejaren? Of is deze verkorting niet haalbaar?
Onder vraag 3 heb ik een algemeen beeld geschetst omdat daar het aantal karakters niet wordt overschreden.
Verkorten van de opleidingsduur moet géén doel op zich worden. Zeker voor de leerlingen op niveau 2.
Indien tijd wordt gewonnen, valt het aan te bevelen de jongeren vooral te blijven begeleiden dan wel in het ‘vakmanschap’ dan wel in de ‘breedte’.
Vakmanschap
Door breed vakvaardigheden te trainen wordt de student een betere vakman of vakvrouw. Dit verhoogd zijn of haar kansen op de arbeidsmarkt. Men kan zich immers onderscheiden (zelfs op niveau 2) lees bijvoorbeeld het onderzoek: “De toekomst van vakmanschap”, ROA, UvA, ecbo, waaruit blijkt dat vakmanschap essentieel is.
Breedte
Ondersteun studenten om weerbaarheid, flexibiliteit, vertrouwen, etc. in te zetten. Juist deze groep jongeren is vooral kwetsbaar door de sterk schommelende conjunctuur en flexibiliteit op de arbeidsmarkt.
Vraag2
De eerste twee jaren van de doorlopende leerroute is de jongere ingeschreven op de vmbo-school. De vmbo-school is in die periode ook verantwoordelijk voor de naleving van wet- en regelgeving. Enige uitzondering hierop is dat de mbo-instelling te allen tijde verantwoordelijk blijft voor het mbo-onderwijs, -examinering en –diplomering.Na twee jaren wordt de jongere overgeschreven naar de mbo-instelling. Vanaf dat moment wordt de mbo-instelling verantwoordelijk voor de naleving van wet- en regelgeving in de doorlopende leerroute. Ook hier geldt weer dat de enige uitzondering is dat de vo-school te allen tijde verantwoordelijk blijft voor het vo-onderwijs, -examinering en –diplomering.
In de samenwerkingsovereenkomst maken de vmbo-school en mbo-instelling afspraken over wat zij van elkaar nodig hebben om de wet- en regelgeving na te leven.
Is de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de vo-school en de mbo-instelling voldoende duidelijk?
De verantwoordelijkheidsverdeling is duidelijk. In de praktijk kan er wel differentiatie ontstaan aangezien per (vo) school een andere praktische invulling gekozen kan worden. Dit kan tevens gevolgen hebben voor de organiseerbaarheid. Derhalve valt het aan te bevelen dat met name binnen de regio VO scholen ook onderling goede afspraken maken.
Verder is het van belang het administratieve proces goed in te richten en af te stemmen.
Dit kan in de praktijk anders veel bureaucratie opleveren.
Samenwerking vraagt veel meer dan een samenwerkingsovereenkomst. Om samenwerking tot op docentteam vorm te geven dient er oog te zijn voor de tijd die dit kost voor docenten en teamleiders. Het gezamenlijk ontwikkelen en vormgeven van onderwijs doe je niet even in je voorbereidingstijd van lessen.
Vraag3
Biedt de mogelijkheid dat vmbo-examens tot en met het derde jaar van de doorlopende leerroute kunnen worden afgesloten voldoende ruimte om een geïntegreerd onderwijsprogramma vmbo-mbo aan te bieden?Dit is moeilijk ik te schatten. Het is van belang dit niet te complex te maken.
Algemene opmerking
Gilde Opleidingen heeft samen met VO partners in noord en midden Limburg veel ervaring opgedaan met doorlopende leerroutes. Het wetsvoorstel om regelruimte te creëren juichen we dan ook sterk toe.
Afgelopen jaren hebben we bijvoorbeeld goede ervaringen opgedaan met het gezamenlijk vroegtijdig aanbieden van technologie in het VO en bijvoorbeeld het volgen van dagdelen op het MBO (daar waar we leerlingen trainen op vakvaardigheden en faciliteiten kostbaar zijn).
De voorgestelde wet gaat in op de mogelijkheden om kwetsbare leerlingen op niveau 2 in het vmbo vorm te geven. Hierbij moeten we waken voor een beeldvorming waarbij “alle 2 jongeren als kwetsbaar worden gezien” en “beter af zijn in een beschutte vmbo omgeving”. In de praktijk zien we juist dat veel niveau 2 leerlingen praktisch zijn ingesteld en behoefte hebben aan het leren in de beroepscontext zoals dat door het mbo, vaak in samenwerking met het bedrijfsleven wordt geboden. Een groot deel van deze leerlingen stroomt daarnaast door naar een niveau 3 (of soms zelfs niveau 4).
We zijn van mening dat de beroepscontext centraal moet staan in de samenwerking. Dit kan in het vo, mbo, maar ook in het bedrijfsleven zijn. In het MBO is er vaak al een gesimuleerde beroeps context waarop opgeleid kan worden. Daarnaast kent het MBO een lange traditie van het opleiden van jongeren in de beroepscontext bij bedrijven ( via BBL) of in de BPV in de BOL opleidingen. Verdere samenwerking met het bedrijfsleven wordt inmiddels via publiek private samenwerking vormgegeven.
Gewenste regelruimte zou mede hier invulling aan moeten kunnen geven. Het gaat dan eerder over de regelruimte voor docenten van vo, mbo om bij elkaar lessen te kunnen verzorgen voor verschillende niveaus en de inzet van ‘hybride docenten’ uit het bedrijfsleven. Het gaat hierbij juist niet over het eenzijdig kunnen verzorgen van onderwijs vanuit één van de onderwijsgeledingen.