Wet werkelijk rendement box 3

Reactie

Naam Anoniem
Plaats Delft
Datum 25 september 2023

Vraag1

Algemeen
Wat vindt u van het voorstel in algemene zin?
Hieronder zijn vragen over enkele specifieke onderdelen van het voorstel opgenomen. U kunt hierop reageren als u hierover uw mening wilt geven.
Hoewel er verbeteringen zijn t.o.v. het huidige forfaitaire rendement, zitten er mijns inziens nog vele haken en ogen aan het nieuwe voorstel. Deze hybride variant stuit potentieel weer op allerlei juridische en praktische (uitvoeringstechnische) problemen wat alleen maar leidt tot nog meer werk voor belastingdienst en (fiscale consultants van) belastingplichtigen. Het lijkt er ook op dat niet wordt gekeken naar hoe e.e.a. is geregeld bij de landen om ons heen. Het merendeel der landen belast ‘de vruchten’ uit het vermogen alsmede de gerealiseerde vermogenswinsten. Dit laatste is qua uitvoering betrekkelijk eenvoudig: banken leveren probleemloos de benodigde informatie aan m.b.t. effecten (saldi, dividenden en gerealiseerde en ongerealiseerde transactieresultaten) en bankrekeningen (saldi en rente); bij onroerend goed transacties is het de notaris die de belasting op de vermogenswinst berekent, inhoudt en afdraagt. Heel eenvoudig en makkelijk te implementeren.

Vraag2

Beleidsmatige afwegingen
a. Hoe staat u tegenover het voorgestelde systeem, dat een hybride karakter heeft en elementen van vermogensaanwas-, vermogenswinst-, en forfaitaire belasting omvat?
b. Hoe verhoudt dit zich tot alternatieven zoals een volledige vermogenswinst- of vermogensaanwasbelasting, of een vermogensbelasting?
c. Wat vindt u van de keuze voor een vermogensaanwasbelasting als primaire regeling?
d. Welke overwegingen heeft u met betrekking tot de uitzondering voor de eerste woning in box 3 voor eigen gebruik, en welke voordelen en nadelen ziet u hierin?
e. Het forfait voor de eerste woning in box 3 omvat het gehele rendement inclusief kosten, waaronder financieringskosten. Wat vindt u hiervan?
f. Hoe staat u tegenover de uitzondering voor aandelen van familiebedrijven en startups?
g. Vindt u dat de gekozen forfaits resulteren in een evenredige belastingdruk over de verschillende vermogenscategorieën? Zo ja, waarom, en zo nee, waarom niet?
h. Wat is uw visie op het onderscheid tussen het belasten van eigen gebruik van een onroerende zaak onder het vermogenswinstregime (via een forfait) en het belasten van een verhuurde onroerende zaak (gebaseerd op werkelijke huurinkomsten minus kosten en het activeren van verbeteringen)?
a) Het hybride systeem is oneerlijk, uitvoeringstechnisch moeilijk en stuit potentieel weer op juridische bezwaren.
• Oneerlijk en ‘discriminerend’ omdat ongerealiseerde winsten op effecten nu worden belast terwijl die op onroerend goed bij verkoop/vererving worden belast (discriminatie). Verliezen zijn ‘verrekenbaar’ (mits boven een bepaalde drempel -> wederom een risicofactor bij een ‘hoge’ drempel) maar dat kan natuurlijk alleen als er ooit winsten worden gemaakt…
• Complexiteit verliesverrekening bij zowel de belastingdienst als belastingplichtige
• Complexiteit van de uitzondering voor het 1e huis in Box 3 : wat is de toegevoegde waarde van deze uitzondering en hoe te controleren?
• Juridisch ‘zwak’ om te werken met ‘vermogensaanwasbelasting’ aangezien geargumenteerd kan worden dat ongerealiseerde winst niet ‘genoten’ is.
b) Een vermogenswinstbelasting zoals besproken bij vraag 1 geniet mijn voorkeur. Het voelt ‘eerlijk’ aan om gerealiseerde vermogenswinsten te belasten. Het is gemakkelijk uitvoerbaar zoals is bewezen in de meeste landen om ons heen. Juridisch gezien is er ook niets tegen in te brengen, lijkt me.
c) Geen goed regeling. Zie vraag 2 a). Ook discriminerend t.o.v. de activa-waardering in Box 1 en Box 2 (‘verkrijgingsprijs’).
d) Eerlijk gezegd zie ik het nut niet in van deze uitzondering. Iemand heeft 1 eigen woning in box 1 waarin hij doorgaans verblijft. Alle overige woningen zijn mijns inziens Box 3 en behoeven een uniforme aanpak.
e) Zoals beschreven bij 2d) zie ik het nut van deze uitzondering niet in. Mijn voorkeur gaat uit naar het belasten van alle vruchten verkregen uit de woning(en) in Box 3 o.b.v. werkelijk gerealiseerd rendement (huurinkomsten -/- kosten plus boekwinst bij verkoop/vererving onroerend goed). Voor wat betreft de financieringskosten, zie mijn antwoord bij vraag 5
f) Geen uitzonderingen maken voor start-ups / innovatieve bedrijven. Wederom een criterium waarmee kan worden gemarchandeerd. En dus extra ‘work load’ voor de belastingdienst. Mijn voorstel: afrekenen bij verkoop/vererven van de aandelen
g) Zoals betoogd, ben ik, tezamen met de Hoge Raad, tegen forfaits. Per definitie wijken de werkelijke (individuele) rendementen af van het forfait. Daarom alle vermogens-categorieën belasten op ‘werkelijk gerealiseerd rendement’ waardoor deze vraag irrelevant wordt.
h) Zie hierboven: ik ben er tegen en ik vraag me sowieso af hoe e.e.a. in de praktijk wordt gecontroleerd.

Vraag3

Gedragseffecten
a. Welke gedragseffecten verwacht u als gevolg van de hybride aard van het stelsel, met name met betrekking tot de uitzondering van vermogensaanwas op vastgoed, aandelen van familiebedrijven en startups? In welke mate verwacht u dat deze effecten zullen optreden?
b. In welke mate denkt u dat het stelsel mogelijkheden biedt voor belastingarbitrage, zowel binnen het hybride stelsel als in relatie tot box 2? Hoe verschilt dit volgens u van het huidige (overbruggings)stelsel?
a) Wellicht. Iedere aanpassing van belastingregels leidt (deels) tot gedragsverandering, lijkt me. Dat gebeurt toch al zo lang er belastingen wordt geheven.
b) Deze vraag kan ik helaas niet beantwoorden als niet-fiscalist.

Vraag4

Valutaresultaten behaald met banktegoeden
Voorgesteld wordt om alle voordelen die worden behaald met bezittingen en schulden in de heffing te betrekken. Bij banktegoeden in euro’s bestaat het voordeel doorgaans alleen uit de ontvangen rente. Bij banktegoeden die worden aangehouden in vreemde valuta zal daarnaast sprake zijn van waardemutaties als gevolg van wisselende valutakoersen. Een valutaresultaat kan positief of negatief zijn. Voor de berekening van de valutaresultaten dienen alle stortingen en onttrekkingen van de bankrekening afzonderlijk te worden omgerekend in euro’s tegen de valutakoers ten tijde van de betreffende storting of de onttrekking. Een dergelijke exercitie is complex, met name indien sprake is van veel transacties. Nederlandse financiële instellingen geven aan dat zij - naast de stand op 1 januari, 31 december en het bedrag aan rente - alleen het totaalbedrag van stortingen en onttrekkingen in een bepaald jaar kunnen renseigneren. Vanuit praktisch oogpunt is in het conceptwetsvoorstel voorgesteld om valutaresultaten van banktegoeden die worden aangehouden in vreemde valuta buiten beschouwing te laten en enkel de ontvangen rente te belasten. De in vreemde valuta ontvangen rente kan bijvoorbeeld tegen een gemiddelde jaarkoers of koers per einde jaar worden omgerekend in euro’s.

Wij vragen uw input ten aanzien van het dilemma tussen de zuivere benadering waarbij (positieve en negatieve) waardeontwikkelingen van banktegoeden wel in de heffing worden betrokken en de voorgestelde praktische benadering waarbij alleen de ontvangen rente is belast. Als u vindt dat waardeontwikkelingen in de heffing betrokken moeten worden, zou dat volgens u op basis van een vermogensaanwas- of vermogenswinstbelasting moeten?
Hoe materieel is deze vermogenscategorie in het totale vermogen Box 3? Als dit uitvoeringstechnisch moeilijk is voor banken, wat ik me overigens kan voorstellen, dan zou ik voor de praktische benadering gaan (en eventueel de belastingplichtige het recht van tegenbewijsvoering geven). Kijk ook eens hoe dat in de landen om ons heen werkt.

Wel uitkijken: iets te gemakkelijk zeggen de banken ook dat het moeilijk is om historische gegevens bij te houden van (historische) effectentransacties. Echter, in de landen om ons heen doen diezelfde banken dat al lang…. Bovendien, indien gerealiseerde vermogenswinsten worden berekend o.b.v. het ‘gemiddelde inkoopprijs-systeem’ is het onnodig om ellenlange historie bij te houden. Kortom: makkelijk oplosbaar en een ‘gezocht’ argument.

Vraag5

Aftrekbaarheid van rente van consumptieve schulden
In het huidige box 3-stelsel verlagen schulden de rendementsgrondslag op basis waarvan het forfaitaire inkomen wordt berekend. In box 3 vallen alle schulden van burgers die niet in box 1 (bijvoorbeeld voor de eigenwoning) of in box 2 (financiering van een aanmerkelijk belang) in de heffing worden betrokken. Niet vereist is dat sprake is van een causaal verband tussen de schuld en de bezitting in box 3. Schulden voor consumptiedoeleinden, zoals een auto of een vakantie, verlagen zodoende de rendementsgrondslag ondanks dat de auto doorgaans niet als bezitting is belast in box 3. In het huidige box 3-stelsel leidt een negatieve rendementsgrondslag (schulden zijn groter dan de bezittingen) niet tot een negatief inkomen. In het nieuwe box 3-stelsel is de rente van schulden aftrekbaar van het inkomen uit bezittingen en schulden. Ook hierbij is niet vereist dat de schulden waarvan de rente aftrekbaar is, moet zijn aangewend voor de aanschaf van een bezitting die in box 3 is belast. De rente van een lening voor bijvoorbeeld een vakantie is zodoende aftrekbaar. Nieuw is dat het inkomen uit box 3 wel negatief kan zijn als de (rente)kosten en negatieve waardemutaties groter zijn dan de inkomsten en positieve waardemutaties van bezittingen in een bepaald jaar.

Dit roept de vraag op of de aftrekbaarheid van rente van consumptieve schulden beperkt moet worden in het nieuwe stelsel. Wat vindt u hiervan?
Dit is een moeilijke vraag. Wat mij betreft schaffen we de aftrekbaarheid van schulden voor zowel de eigen woning in Box 1 als voor alle overige vermogenscomponenten in Box 3 in zijn geheel af. Maar dat is dan wel discriminerend voor schulden aangehouden in de eigen onderneming (box 1) en in de BV (Box 2).

Een alternatief zou kunnen zijn dat rentekosten over leningen in Box 3 alleen aftrekbaar zijn tot maximaal de inkomsten in Box 3 (uit rente, dividend, verhuur plus gerealiseerde boekwinsten op effecten / onroerend goed). En dit zonder (verlies)verrekening over jaren en boxen. Aangezien consumptieve kredieten niet leiden tot 'vermogensinkomsten' is de rente daarover automatisch niet aftrekbaar. Maar eventueel wel te compenseren met bijvoorbeeld huurinkomsten uit onroerend goed.

Vraag6

Onroerende zaken
a. Om onder het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen te vallen, moet sprake zijn van hoofdzakelijk eigen gebruik van de (vakantie)woning. Dit is 70%. Onder het voorstel wordt dit bepaald door weken en dagen te tellen. Een andere mogelijkheid zou zijn om bijvoorbeeld uit te gaan van een maximale huuropbrengst in verhouding tot de WOZ-waarde om zeker te stellen dat de woning vooral voor eigen gebruik is. Wij vernemen graag van u, hoe u denkt dat het zeker stellen dat er sprake is van hoofdzakelijk gebruik bij de eerste woning sparen en beleggen het beste te bepalen is.
b. In het voorgestelde ontwerp kan voor wat betreft onroerende zaken één woning (per huishouden) onder het forfait eerste woning sparen en beleggen vallen. Wanneer deze niet meer voldoet aan het criterium ‘hoofdzakelijk voor eigen gebruik’, maar bijvoorbeeld het gehele jaar wordt verhuurd, wordt de woning verplaatst naar een vermogenswinstregime voor onroerende zaken. Om arbitrage te voorkomen en het voor de belastingplichtige en Belastingdienst eenvoudig te houden, wordt voorgesteld dat de woning daarna niet meer terug kan naar het regime van het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen. Ook niet wanneer deze daarna weer voor hoofdzakelijk eigen gebruik wordt gebruikt. Wij vragen uw input ten aanzien van dit voorstel, waar een afweging gemaakt moet worden tussen het voorkomen van arbitrage en uitvoerbaarheid én de feiten en omstandigheden die zich bij belastingplichtigen kunnen voordoen.
a) Dit snap ik niet helemaal. Als de woning voor minimaal 70% wordt bewoond, dan is het toch per definitie een ‘eigen woning’ in Box 1? Overigens zie ik niets in het weken/dagen tellen aangezien het allemaal extra werk oplevert en (nagenoeg) oncontroleerbaar is.
b) Het instellen van deze complexe optie leidt potentieel alleen maar tot verdere problemen zoals arbitrage. Daarom gewoon niet aan beginnen zoals betoogd in mijn antwoorden onder 2. Keep it simpel. Wordt dit systeem desondanks toch ingevoerd, dan vind ik dat jaarlijks bekeken moet worden hoe het huis belast wordt (forfaitair dan wel vermogenswinstregime). Dat is wel zo consequent en een gevolg van de gekozen complexiteit.

Vraag7

Afbakening startende innovatieve onderneming
Voorgesteld wordt om de waardemutaties van aandelen in startende innovatieve ondernemingen (startups en scale-ups) niet jaarlijks in de heffing te betrekken maar gecumuleerd bij verkoop (vermogenswinstbelasting). Voor de afbakening is het nodig om een definitie op te stellen. Voor zowel burgers die gebruik maken van de regeling als de Belastingdienst in het kader van de controle en handhaving is het van belang dat de voorwaarden voor toepassing van de regeling objectief kunnen worden bepaald. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de leeftijd en omvang van de onderneming, het aantal werknemers, de niet-verhandelbaarheid van de aandelen op een gereglementeerde markt, enzovoort. Het hanteren van algemene begrippen of open normen zoals ‘innovatief’ of ‘risicovolle investeringen’ kan leiden tot onzekerheid over het kunnen toepassen van de regeling en tot discussies tussen burgers en de inspecteur over de interpretatie van deze begrippen.

Wij vernemen graag van u welke objectief bepaalbare elementen u geschikt en wenselijk acht om de aandelen in startende innovatieve ondernemingen af te bakenen.
Zoals eerder betoogd ben ik tegen deze uitzondering. Het lijkt me moeilijk te bepalen wat startende en innovatieve bedrijven zijn. Wederom extra ‘work-load’ voor de belastingdienst. Startend is nog enigszins te bepalen; innovatief zijn tegenwoordig alle bedrijven. Mijns inziens zijn (bijna) alle criteria subjectief van aard waardoor de afbakening potentieel verzandt in een semantische discussie over definities. Gewoon niet aan beginnen.

Bijlage